ECLI:NL:GHARL:2013:9368

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 december 2013
Publicatiedatum
10 december 2013
Zaaknummer
21-003064-13
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een moeder voor de moord op haar twee zoons met medicijnen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 december 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vrouw die beschuldigd werd van de moord op haar twee zoons door hen medicijnen toe te dienen. De vrouw werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaar, in combinatie met de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS). De zaak kwam voort uit een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland, die op 5 februari 2013 had geoordeeld. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zittingen op 4 juli en 26 november 2013 werd het bewijs tegen de verdachte besproken, waaronder haar verklaringen en toxicologische onderzoeken die aantoonden dat de medicijnen die zij had toegediend, de dood van haar kinderen konden hebben veroorzaakt. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk en met voorbedachten rade had gehandeld, en dat zij voldoende tijd had gehad om na te denken over haar daden. De verdachte had eerder op de dag van de feiten informatie over zelfdoding opgezocht en had haar kinderen de medicijnen toegediend. Het hof concludeerde dat er sprake was van juridische causaliteit tussen het handelen van de verdachte en de dood van haar kinderen. De deskundigenrapportages die in de zaak werden ingediend, wezen op ernstige psychische problematiek bij de verdachte, waaronder een persoonlijkheidsstoornis en een depressieve stoornis. Het hof oordeelde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was, maar dat dit niet betekende dat zij niet strafbaar was. De combinatie van de gevangenisstraf en de TBS-maatregel werd opgelegd om de veiligheid van anderen te waarborgen en om de verdachte de nodige behandeling te bieden.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003064-13
Uitspraak d.d.: 10 december 2013
TEGENSPRAAK
Promis

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Nederland van 5 februari 2013 met parketnummer 06-940038-12 in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans verblijvende in Zwolle PPC te Zwolle.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 4 juli 2013 en 26 november 2013 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en haar raadsvrouw, mr. B. Klunder, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg- tenlastegelegd dat:
zij in of omstreeks de periode van 16 januari 2012 tot en met 17 januari 2012 te [plaats], opzettelijk en (al dan niet) met voorbedachten rade haar zoons
- [slachtoffer 1] ([slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum]) en/of
- [slachtoffer 2] ([slachtoffer 2], geboren op [geboortedatum])
van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en (al dan niet) na kalm beraad en rustig overleg,
haar beide zoons een (grote) hoeveelheid medicijnen (onder meer diazepam en/of tramadol en/of dipiperon en/of melatonine) en/of (andere) middelen (vloeibaar en/of in tabletvorm) toegediend en/of gegeven en/of laten innemen,
tengevolge waarvan voornoemde[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] is/zijn overleden.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overwegingen met betrekking tot het bewijs

Op dinsdag 17 januari 2012 zijn [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] dood aangetroffen in een chalet op vakantiepark [naam] te [plaats]. Bij hen lag verdachte, die gewond was en naar het ziekenhuis is gebracht. Verdachte heeft verklaard dat de beide jongens medicijnen hebben ingenomen. Uit toxicologisch onderzoek blijkt dat het innemen van de medicijnen bij beide jongens tot de dood kan hebben geleid. Bij [slachtoffer 2] is geen andere mogelijke doodsoorzaak gevonden.
Verdachte zou bij het innemen van de medicijnen geen initiatief hebben genomen en geen sturende rol hebben gehad. Het hof is echter van oordeel dat het wel degelijk verdachte is geweest die de jongens de medicijnen heeft toegediend dan wel heeft laten innemen. Het hof hecht geen geloof aan de verklaringen van verdachte, dat het initiatief van de kinderen zelf is uitgegaan. Het was verdachte die de grote hoeveelheid medicijnen in huis heeft gehaald. Het was verdachte die eerder op die middag verschillende zoekslagen op het internet heeft gemaakt over zelfmoord met behulp van medicijnen. Zij heeft [slachtoffer 2] zelfs geholpen bij het innemen van de medicijnen.
Naar het oordeel van het hof duidt de uiterlijke verschijningsvorm van de handelwijze van verdachte zondermeer op de aanwezigheid van voorbedachten rade. Verdachte heeft op 16 januari 2012 tussen ongeveer 14.10 uur en 14.40 uur op het internet via Google gericht gezocht naar informatie over zelfdoding door middel van een overdosis medicijnen van het soort dat zij op dat moment in ruime hoeveelheid voorhanden had. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] waren op dat moment op school. Zij kwamen omstreeks 15.30-15.40 uur thuis. Op enig moment daarna hebben verdachte en de kinderen de medicijnen ingenomen. Het kan niet anders dan dat verdachte vervolgens nog de lege medicijnstrips in een vuilniszak heeft gedaan en de zak in de afvalcontainer gegooid. De zak met strips is daar immers aangetroffen, terwijl verdachte heeft verklaard dat de jongens na het innemen van de medicijnen op bed zijn gaan liggen. Ook heeft zij de lamellen en gordijnen in de woon- en slaapkamer dichtgedaan, omdat naar eigen zeggen ‘anderen niet hoeven te zien wat ze gedaan hebben’. Verdachte heeft verklaard dat zij na inname van de medicijnen een vaarwelbrief heeft geschreven. In deze brief geeft zij ondermeer aan dat zij uit het leven stapt en dat haar kinderen meegaan omdat zij en hun vader ze niks te bieden hebben en de kinderen niet echt gelukkig zijn. Vervolgens is verdachte met de daarvoor geschreven afscheidsbrief in haar zak bij de jongens op bed gaan liggen.
Uit het vorenstaande blijkt dat verdachte voldoende tijd en gelegenheid heeft gehad zich te beraden op het te nemen of genomen besluit om (zichzelf en) haar kinderen van het leven te beroven en om over de betekenis en de gevolgen daarvan na te denken en zich daarvan rekenschap te geven. Verdachte heeft aldus na kalm beraad en rustig overleg besloten om het leven van (haar en) haar kinderen te beëindigen. Hierbij is ook in aanmerking genomen dat verdachte het in het verleden vaker over zelfmoord heeft gehad en in dat verband ook over de kinderen heeft gesproken. Zo heeft [getuige], een vriendin van verdachte die volgens verdachte in haar afscheidsbrief de enige persoon was die oprecht was, verklaard dat verdachte met haar over zelfmoord heeft gesproken en toen heeft gezegd dat ‘als ze zou gaan, dat ze dan eerst de kinderen mee zou nemen’. Hieruit leidt het hof af dat verdachte op 16 januari 2012 niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Het feit dat verdachte eerder die dag nog boodschappen heeft gedaan, vindt het hof geen contra-indicatie voor het aannemen van voorbedachten rade.
Alternatieve doodsoorzaak [slachtoffer 1]?
Uit het rapport van de arts-patholoog die sectie op het lichaam van [slachtoffer 1] heeft verricht, volgt dat het intreden van zijn dood goed kan worden verklaard door druk en daarmee uitval van de vitale centra in de hersenstam, ontstaan op grond van herseninklemming door vochtophoping in de hersenen. De vochtophoping in de hersenen kan goed worden verklaard op toxicologische gronden (de ingenomen medicijnen), maar ook op ziekelijke gronden, namelijk een bij [slachtoffer 1] tijdens de sectie ontdekte hartspierontsteking. Ook een combinatie daarvan kan het intreden van de dood verklaren.
Desgevraagd heeft de arts-patholoog nader aangegeven dat op grond van de sectiebevindingen het aannemelijk is dat de hartspierontsteking de zelfstandige doodsoorzaak van [slachtoffer 1] is, maar dat het even aannemelijk is dat de dood is ingetreden door de effecten van de aangetoonde toxicologische stoffen. Het zijn twee complexen van bevindingen die elk op zich dan wel in combinatie de dood van [slachtoffer 1] kunnen verklaren. Volgens de arts-patholoog is er op basis van de sectiebevindingen geen voorkeur te geven welke van de twee genoemde complexen of een combinatie van beide de dood van [slachtoffer 1] heeft veroorzaakt.
Voor de juridische toerekening van het overlijden van[slachtoffer 1] aan verdachte is het niet nodig dat het hof een keuze tussen één van voornoemde mogelijke doodsoorzaken maakt. Voldoende is dat het innemen van de medicijnen zelfstandig tot de dood kan leiden. Het hof leidt uit de bevindingen van de arts-patholoog af dat het innemen van de medicijnen door [slachtoffer 1] zijn dood zelfstandig teweeg kan hebben gebracht.
Aldus is er sprake van juridische causaliteit tussen het handelen van verdachte, die immers zoals eerder is overwogen door het hof verantwoordelijk wordt gehouden voor het innemen van de medicijnen door de jongens, en de dood van[slachtoffer 1].
Conclusie
Gelet op hetgeen hierboven is overwogen, is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte opzettelijk en met voorbedachten rade haar twee zonen van het leven heeft beroofd.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij in
of omstreeksde periode van 16 januari 2012 tot en met 17 januari 2012 te [plaats], opzettelijk en
(al dan niet)met voorbedachten rade haar zoons
- [slachtoffer 1] ([slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum]) en
/of
-[slachtoffer 2] ([slachtoffer 2], geboren op [geboortedatum])
van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en
(al dan niet)na kalm beraad en rustig overleg,
haar beide zoons een
(grote)hoeveelheid medicijnen (onder meer diazepam en
/oftramadol en
/ofdipiperon en
/ofmelatonine)
en/of (andere) middelen(vloeibaar en/of in tabletvorm) toegediend (aan[slachtoffer 2]) en
/ofgegeven en
/oflaten innemen (aan/door [slachtoffer 2] en[slachtoffer 1]), tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] en
/of[slachtoffer 2]
is/zijn overleden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:

moord, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

In eerste aanleg hebben E.J. Muller (psycholoog) en H.A. Gerritsen (psychiater), beiden werkzaam bij het Pieter Baan Centrum, op 26 november 2012 een gedragsdeskundige rapportage over verdachte uitgebracht.
Voornoemde deskundigen overwegen in hun rapportage onder meer:
De persoonlijkheid van betrokkene kan het best worden omschreven als een persoonlijkheidsstoornis NAO (niet anderszins omschreven) met op gedragsniveau vooral borderline en theatrale trekken. De onderliggende dynamiek heeft vooral ontwijkende en masochistische kenmerken. Deze persoonlijkheidsstoornis was er ook ten tijde van het ten laste gelegde. Vanuit de decompensatie van de persoonlijkheidsstoornis heeft betrokkene ook depressieve klachten ontwikkeld. Het ten laste gelegde vindt, indien bewezen, plaats in een periode waarin de druk op de emotieregulatie van betrokkene maximaal was toegenomen. Zij was geconfronteerd met een opeenstapeling van stresserende factoren. Ze raakte achtereenvolgens arbeidsongeschikt, was recent gescheiden, had schulden en had zorgen over het welzijn van haar kinderen en was recent verhuisd. Vanuit haar persoonlijkheidsconstellatie is betrokkene meer dan normaal kwetsbaar voor verlies en verlating.
Vanaf de herfst 2011 is er een aanzienlijke verslechtering merkbaar in het functioneren van betrokkene. Vanaf eind 2011 decompenseert de persoonlijkheidsstoornis en komt betrokkene, na een periode waarin zij zich aanvankelijk nog op een hellend vlak begeeft, in een soort vrije val terecht. Uit deze decompensatie van reeds langer bestaande persoonlijkheidsproblematiek is daarbij een cluster aan depressieve symptomen ontstaan.
Geadviseerd wordt om betrokkene, gelet op het aandeel van de pathologie in het tot stand komen van het ten laste gelegde, indien bewezen, als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
Tijdens de behandeling in hoger beroep heeft de verdediging nadere rapportages omtrent verdachte laten opmaken door drs. S. Labrijn (GZ-psycholoog) en C.J. van Gestel (psychiater).
Labrijn heeft in haar rapportage van 18 november 2013 onder meer overwogen:
Bij betrokkene is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van haar geestvermogens, namelijk een ernstige borderline persoonlijkheidsstoornis en zwakbegaafdheid. Betrokken lijdt tevens aan een ziekelijke stoornis, namelijk een depressieve stoornis NAO. De ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens waren ten tijde van het ten laste gelegde aanwezig en beïnvloedden de gedragskeuzes en gedragingen van betrokkene zodanig dat het ten laste gelegde daaruit mede verklaard kan worden.
Geadviseerd wordt om betrokkene als ten minste verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
Van Gestel heeft in zijn rapportage van 18 november 2013 onder meer overwogen:
Bij betrokkene is primair sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, geclassificeerd als een borderline persoonlijkheidsstoornis, gecompliceerd met zwakbegaafdheid. Daarnaast is er sprake van een depressieve stoornis ‘niet anderszins omschreven’. De gebrekkige ontwikkeling van betrokkene bestond ten tijde van het ten laste gelegde. Dit geldt, voor zover te reconstrueren, ook voor de depressieve stoornis ‘niet anderszins omschreven’, die in het verlengde van de gebrekkige ontwikkeling gezien kan worden.
Een persoonlijkheidsstoornis beïnvloedt het gevoelsleven, cognities en gedrag. Dit is ook bij betrokkene gebeurd.
Geadviseerd wordt om betrokkene in ieder geval verminderd toerekeningsvatbaar te achten.
Het hof neemt voormelde conclusies over en maakt deze tot de zijne. Op grond van het bovenstaande is het hof van oordeel dat de bewezenverklaarde feiten de verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
Overeenkomstig deze conclusie kan niet worden gezegd dat verdachte niet strafbaar is. Er is voorts ook geen andere omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.

Oplegging van straf en maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft om haar moverende redenen besloten om uit het leven te stappen en zij wilde daarbij haar kinderen meenemen. De kinderen zijn ten gevolge van een overdosis medicijnen overleden. Verdachte heeft haar zelfmoordpoging overleefd.
Door aldus te handelen heeft verdachte blijk gegeven van ernstig gebrek aan respect voor het meest fundamentele recht van een mens, namelijk het recht op leven. Zij heeft het vertrouwen dat kinderen in hun moeder mogen hebben ernstig beschaamd. Een moeder is voor kinderen de persoon bij uitstek bij wie zij zich veilig zouden moeten kunnen voelen.
Aan de vader en verdere familie en bekenden van de kinderen is door hun dood niet te bevatten en onherstelbaar leed en verdriet toegebracht. Voor de toenmalige vriend van verdachte moet het aantreffen van haar en de levenloze kinderen een traumatische gebeurtenis zijn geweest. Door feiten als de onderhavige worden niet alleen de nabestaanden, maar wordt ook de rechtsorde op ernstige wijze geschokt. Moord behoort tot de meest ernstige misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent en is naar zijn aard een misdrijf dat in beginsel oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zeer lange duur rechtvaardigt.
Zoals hiervoor reeds vermeld zijn omtrent verdachte door verschillende gedragsdeskundigen rapportages uitgebracht. Het hof heeft van alle kennisgenomen. Bij het bepalen van de straf en maatregel heeft het hof gelet op de volgende conclusies in deze rapportages.
Muller en Gerritsen hebben in hun rapportage van 26 september 2012 ingeschat dat bij verdachte sprake is van een laag recidivegevaar, omdat “het ontstaan van een voor recidive risicovolle situatie voor een groot deel gelegen is in zeer specifieke omstandigheden, waarvan de meeste factoren (kinderen, (verlies van) een partner, niet beschikbaar zijn van hulp), nu (nog) niet bestaan en waarvan het ook nog onzeker is of een dergelijke situatie zich in de toekomst ooit zal voordoen”.
De rechtbank heeft op grond van het vorenstaande overwogen dat niet aannemelijk is geworden dat er een zodanig gevaar voor anderen bestaat dat aan de wettelijke vereisten voor het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling was voldaan en heeft daarom aan verdachte uitsluitend een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd.
In de in hoger beroep opgemaakte nadere rapportages omtrent verdachte schatten de deskundigen de kans op recidive hoger in en zij adviseren een andere afdoeningsmodaliteit.
Labrijn heeft in haar rapportage van 18 november 2013 overwogen, zakelijk weergegeven:
Er is sprake van een hoog agressiepotentieel, dat betrokkene meestal richt op zichzelf middels zelfdiskwalificaties, automutilatie en suïcidale neigingen. Er is een hoog angstniveau, waarbij betrokkene zich structureel onveilig voelt. Deze onveiligheid projecteert betrokkene op anderen. Betrokkene is zeer instabiel en neigt tot zwart-wit visies. Degene die vandaag geïdealiseerd wordt, kan zij vervolgens devalueren waardoor deze ander bedreigend wordt. De agressie die zij vooral op zichzelf richt, kan in de loop van haar ontwikkeling op anderen gericht worden. Andere factoren en condities die bij de kans op recidive in ogenschouw genomen moeten worden zijn het instabiele verloop van relaties en de onderhuidse woede over de traumatische ervaringen in het leven van betrokkene die zij tot op heden geen plek heeft gegeven. Deze factoren en condities beïnvloeden elkaar negatief.
Een langdurig, intensieve klinische behandeling primair gericht op de persoonlijkheidsstoornis is geïndiceerd. Het niveau van beveiliging dient verhoogd te zijn, vanwege het suïcidegevaar bij betrokkene. Ook is zeer wel mogelijk dat betrokkene in de loop van de behandeling de agressie niet meer primair op zichzelf zal richten, maar op haar omgeving. De behandelsetting zal hiertegen bestand dienen te zijn.
De kans op onttrekking is voortvloeiend uit de persoonlijkheidsstoornis groot, omdat betrokkene haar gevoelens van onveiligheid op haar omgeving zal projecteren. Een verplicht kader is dan ook geïndiceerd. Vanuit gedragskundige optiek zou een dergelijke behandeling in het kader van terbeschikkingstelling met voorwaarden plaats kunnen vinden. Indien hiervoor geen wettelijke basis is, wordt terbeschikkingstelling met verpleging geadviseerd.
Van Gestel heeft in zijn rapportage van 18 november 2013 overwogen, zakelijk weergegeven:
Betrokkene is op grond van haar persoonlijkheidsstoornis geneigd te zoeken naar relaties waarin zij onmiddellijk troost vindt. Zij wordt gaandeweg evenwel angstig dat zij verlaten zal worden, omdat zij ervan overtuigd is niet veel waard te zijn. deze angst en boosheid hierover hanteert zij door inzet van verschillende afweermechanismen, die uiteindelijk bijdragen aan de gevreesde breuk. Het risico van nieuwe agressie, zowel naar zichzelf als naar anderen, is reëel, al is het evident dat dit risico zich niet meer zal openbaren naar eigen kinderen.
Er zijn zowel sterke emotionele als sociaal-maatschappelijke factoren die betrokkene aanzetten tot een patroon van instabiele en gevaarlijke partnerrelaties.
Voorzien wordt dat alleen een langdurig klinisch traject (langer dan twee jaar) zal leiden tot verandering in en om betrokkene, die noodzakelijk is om het recidiverisico te verminderen. Een dergelijk traject is eigenlijk alleen te realiseren in het kader van een terbeschikkingstelling, indien mogelijk met voorwaarden. Als daarvoor de wettelijke gronden ontbreken met verpleging van overheidswege.
Labrijn en Van Gestel hebben, anders dan Muller en Gerritsen, bij hun risicotaxatie ook gebruik gemaakt van de FAM (Female Additional Manual) voor het inschatten van gewelddadig gedrag bij vrouwen. Op basis van die risicotaxatie komt Labrijn tot een
ten minste matig risico(op een schaal van laag-matig-hoog) voor gewelddadige recidive en Van Gestel tot een
minstens matig risicoop gewelddadig gedrag
.
De advocaat-generaal heeft op grond van de rapportages van Labrijn en Van Gestel gevorderd dat, naast oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van tien jaar, ook de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege wordt bevolen.
De raadsvrouw heeft op grond van deze rapporten aangevoerd dat verdachte een langdurige en intensieve klinische behandeling nodig heeft om aan haar problematiek te kunnen werken. Daarom heeft zij primair oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden en subsidiair oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging bepleit.
Het hof stelt op basis van de rapportages vast dat – hierover zijn de deskundigen het eens – bij verdachte sprake is van ernstige psychische problematiek en dat behandeling daarvoor geïndiceerd is. Voor wat betreft het gevaar voor recidive neemt het hof de conclusies van Labrijn en Van Gestel over, die gemotiveerd de kans op recidive groter inschatten dan Muller en Gerritsen dat eerder in hun rapportage hebben gedaan. Uit deze rapportages komt naar voren dat verdachte onder de geschetste omstandigheden niet alleen een gevaar voor zichzelf kan zijn of voor eventuele kinderen waarmee zij zichzelf vereenzelvigt, maar dat óók de veiligheid van anderen in haar omgeving, bijvoorbeeld van een eventuele een levenspartner, in het geding zal kunnen zijn.
Op grond hiervan is het hof, met de advocaat-generaal, van oordeel dat het recidivegevaar op gewelddadige delicten waarbij niet alleen kinderen maar ook anderen in haar omgeving zoals een eventuele levenspartner betrokken zouden kunnen zijn, dusdanig groot is dat de behandeling van verdachte in een beveiligde setting dient plaats te vinden. Hierbij wordt ook in aanmerking genomen dat – zoals ook wordt benoemd in de rapportages – de mogelijkheid dat verdachte zich, ondanks haar huidige bereidwilligheid om aan een behandeling mee te werken, aan een behandeling zal onttrekken reëel is.
Het hof zal daarom bevelen dat verdachte ter beschikking wordt gesteld, nu de bewezenverklaarde feiten misdrijven betreffen waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld en de veiligheid van anderen het opleggen van die maatregel eist.
Daarnaast acht het hof, gelet op de ernst van de feiten, ook oplegging van een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf, te weten voor de duur van acht jaar passend en geboden.
Gelet op de duur van de op te leggen gevangenisstraf komt de mogelijkheid van een terbeschikkingstelling met voorwaarden niet meer aan de orde, omdat volgens de wet die maatregel niet gecombineerd kan worden met een gevangenisstraf langer dan vijf jaar.
Het hof zal bevelen dat de terbeschikkinggestelde van overheidswege zal worden verpleegd, omdat de veiligheid van anderen de verpleging eist.
Het hof overweegt dat de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen en gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen.
Het opleggen van deze onvoorwaardelijke vrijheidsstraf en de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging doet naar het oordeel van het hof enerzijds recht aan de buitengewone ernst van de feiten en houdt anderzijds rekening met de specifieke problematiek van verdachte en de bescherming van de maatschappij.
Het hof ziet geen reden om, zoals door de raadsvrouw is verzocht, overeenkomstig artikel 37b, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht een advies op te nemen omtrent het tijdstip waarop de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege dient aan te vangen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 37a, 37b, 57 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat zij van overheidswege zal worden verpleegd.
Ten aanzien van het beslag beslist het hof in gelijke zin als de rechtbank, overeenkomstig de aan dit arrest gehechte lijst.
Aldus gewezen door
mr R. van den Heuvel, voorzitter,
mr G. Mintjes en mr R.H. Koning, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr C.J. Broersma, griffier,
en op 10 december 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.