In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 december 2013 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, een eigenaar van een appartement, tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de waardering van een appartement gelegen aan [a-straat 1] te [Z] voor het kalenderjaar 2012, waarbij de heffingsambtenaar de waarde had vastgesteld op € 295.000. Belanghebbende was van mening dat de waarde te hoog was vastgesteld en heeft hoger beroep ingesteld. De rechtbank had eerder het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard.
Tijdens de zitting heeft belanghebbende betoogd dat het recht op toekomstige levering van een onverdeeld aandeel in de mandelig uit te geven gronden geen deel uitmaakt van de onroerende zaak en dat de waarde van dit recht, ter hoogte van € 15.000, in mindering moet worden gebracht op de WOZ-waarde. De heffingsambtenaar verdedigde de vastgestelde waarde en verwees naar een taxatierapport dat de waarde bevestigde. Het Hof heeft vastgesteld dat het recht op toekomstige levering van het aandeel in de mandeligheid op de waardepeildatum niet aan belanghebbende was geleverd en dat dit recht geen deel uitmaakt van de onroerende zaak.
Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar niet voldoende had aangetoond dat de vastgestelde waarde van € 295.000 niet te hoog was. Het Hof heeft de waarde van de onroerende zaak verminderd tot € 280.000, waarbij het Hof de waarde van het aandeel in de mandeligheid en de afkoopsom van het tuinonderhoud in aanmerking heeft genomen. De uitspraak van de rechtbank en de uitspraak van de heffingsambtenaar zijn vernietigd. De heffingsambtenaar is tevens veroordeeld tot vergoeding van de griffierechten aan belanghebbende.