ECLI:NL:GHARL:2013:9258

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 december 2013
Publicatiedatum
3 december 2013
Zaaknummer
200.136.385
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid in hoger beroep na verkeerde indiening van H1-formulier

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, ging het om de ontvankelijkheid van de appellant in hoger beroep. De appellant had op 10 september 2013 ASR Schadeverzekering N.V. aangezegd van een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, dat op 12 juni 2013 was gewezen, in hoger beroep te komen. De dagvaarding was echter niet tijdig ingeschreven bij het juiste hof, maar was per abuis bij het Hof Amsterdam ingediend. Dit leidde tot een verzoek van ASR tot verval van instantie of niet-ontvankelijkheid van de appellant.

Het hof oordeelde dat de griffie van het Hof Amsterdam had moeten onderkennen dat de stukken aan het juiste hof waren gericht en deze onverwijld had moeten doorsturen. De appellant kon daarom niet worden verweten dat de inschrijving niet tijdig had plaatsgevonden. Het hof verwees naar een eerdere uitspraak van de Hoge Raad van 23 september 2011, waarin werd geoordeeld dat in vergelijkbare gevallen de appellant geacht moet worden tijdig te hebben ingeschreven.

Uiteindelijk oordeelde het hof dat de appellant ontvankelijk was in het hoger beroep en wees het verzoek van ASR tot verval van instantie af. De zaak werd verwezen naar de rol voor memorie van grieven, en het hof opende de mogelijkheid voor cassatieberoep tegen dit arrest. De uitspraak werd gedaan op 3 december 2013 door de rechters F.J.P. Lock, C.J. Laurentius-Kooter en K.J. Haarhuis.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.136.385
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, C/16/330267)
arrest van de eerste kamer van 3 december 2013
in de zaak van
[appellant], mede handelend onder de naam
[bedrijfsnaam],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna: [appellant],
advocaat: mr. P.H. van Dijck,
tegen:
de naamloze vennootschap
ASR Schadeverzekering N.V.,
gevestigd te Utrecht,
geïntimeerde,
hierna: ASR,
advocaat: mr. E.J.A.A. van Dal.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van 12 juni 2013 dat de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, tussen ASR als eiseres en [appellant] als gedaagde heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
[appellant] heeft bij exploot van 10 september 2013 ASR aangezegd van voornoemd vonnis van 12 juni 2013 in hoger beroep te komen, met dagvaarding van ASR voor dit hof (locatie Arnhem) tegen de roldatum van 24 september 2013.
2.2
[appellant] heeft ten behoeve van de rolzitting van 24 september 2013 een H1-formulier (Aanbrengen nieuwe zaak) d.d. 11 september 2013 ingediend. Dit formulier was blijkens de aanhef en de begeleidende brief aan dit hof (locatie Arnhem) gericht, maar is bij hof Amsterdam binnengekomen. Mr. van Dal heeft zich bij H2-formulier (Stellen advocaat) van 23 september 2013 voor de rol van 24 september 2013 te Arnhem voor ASR gesteld en, indien van grieven zou worden gediend, om uitstel verzocht voor antwoord.
2.3
Hof Amsterdam heeft op de rolzitting van 24 september 2013 de zaak ingeschreven en jegens ASR verstek verleend. Na betaling van het griffierecht door [appellant], heeft hof Amsterdam de zaak vervolgens bij brief van 24 oktober 2013 doorgezonden aan dit hof.
2.4
Na overleg met partijen is de zaak bij dit hof op de rol van 5 november 2013 geplaatst opdat partijen zich zouden kunnen stellen. Beide partijen hebben zich op de rol van 5 november 2013 gesteld. Daarbij heeft ASR het hof verzocht tot verval van instantie over te gaan, althans [appellant] niet-ontvankelijk te verklaren. [appellant] heeft zich daartegen op de rolzitting van 19 november 2013 verzet en om een termijn verzocht voor het indienen van de memorie van grieven.
2.5
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald op het griffiedossier.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1
Vast staat dat de dagvaarding in hoger beroep was uitgebracht tegen 24 september 2013 voor dit hof en dat de zaak door [appellant] op die dag niet bij dit hof ter rolle is ingeschreven. Niet tijdige inschrijving van een uitgebrachte appeldagvaarding leidt in beginsel tot niet-ontvankelijkheid in het hoger beroep. Deze regel lijdt uitzondering indien de zaak met toestemming van de andere partij alsnog op de rol wordt geplaatst. ASR heeft in dit geval kennis genomen van het voornemen van de griffier om de zaak alsnog op de rol van 5 november 2013 in te schrijven maar heeft daartegen bij de eerste gelegenheid bezwaar gemaakt en zich op het standpunt gesteld dat verval van instantie of de niet-ontvankelijkheid van [appellant] moet worden uitgesproken. ASR kan dus niet worden geacht ermee te hebben ingestemd dat de zaak alsnog op de rol wordt geplaatst. Het hof dient daarom te beoordelen of [appellant] niettemin ontvankelijk is in het hoger beroep.
3.2
Uit de stukken volgt dat zowel het H1-formulier waarmee [appellant] beoogde de zaak op de rol van 24 september 2013 aan te brengen, als de begeleidende brief waarmee het H1-formulier en het exploot van betekening van de appeldagvaarding werden ingediend, gericht waren aan dit hof. Voorts volgt uit het dossier dat deze stukken – hoe dat heeft kunnen gebeuren is niet duidelijk maar voor de beoordeling ook niet relevant – op 20 september 2013 bij de griffie van hof Amsterdam zijn binnengekomen. Naar het oordeel van het hof had de griffie van hof Amsterdam, nu de stukken wel aan het juiste hof waren gericht, moeten onderkennen dat de stukken waarmee de zaak werd aangebracht, bij het verkeerde hof waren ingediend en deze onverwijld moeten doorsturen aan dit hof. Waar de griffie van hof Amsterdam dit niet heeft gedaan, maar de zaak per abuis op de rol van 24 september 2013 van hof Amsterdam heeft ingeschreven, brengt een redelijke, met de eisen van een goede procesorde verenigbare wetstoepassing mee dat [appellant] geacht moet worden de zaak tijdig ter rolle te hebben ingeschreven. Het hof verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Hoge Raad van 23 september 2011 (LJN BT2416). De in dat arrest geformuleerde regel leent zich voor overeenkomstige toepassing in gevallen als de onderhavige.
3.3
Dit betekent dat [appellant] ontvankelijk is in het hoger beroep. Voor verval van instantie bestaat geen grond. Het hof ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling in dit incident.
3.4
De zaak wordt verwezen naar de rol voor memorie van grieven.
3.5
Het hof ziet in de aard van de te nemen beslissing aanleiding van dit tussenarrest onmiddellijk cassatieberoep open te stellen.
4. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
wijst het verzoek van ASR tot verval van instantie, althans niet-ontvankelijkverklaring van [appellant] in het hoger beroep af;
verwijst de zaak naar de rol van 14 januari 2014 voor memorie van grieven;
bepaalt dat tegen dit arrest onmiddellijk cassatieberoep kan worden ingesteld.
Dit arrest is gewezen door mrs. F.J.P. Lock, C.J. Laurentius-Kooter en K.J. Haarhuis en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 3 december 2013.