Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
2.
[verweerder],
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
8 februari 2013; het daarvan opgemaakte proces-verbaal maakt deel uit van de stukken.
2.De vaststaande feiten
3. De motivering van de beslissing in hoger beroep
€ 42.000,- en de kosten ten behoeve van de stalling en verzorging van Setanta tot aan de dag waarop Setanta is terug geleverd aan Stal Possenti, nader op te maken bij staat en te vermeerderen met rente. Subsidiair vordert zij betaling van € 37.000,- bestaande uit het door [eiseres] geleden nadeel ten gevolge van de waardevermindering van Setanta, te vermeerderen met wettelijke rente. Uiterst subsidiair vordert [eiseres] de veroordeling van[verweerders] tot betaling van een in goede justitie te bepalen bedrag, alles met veroordeling van [verweerders] in de proceskosten. De rechtbank heeft de vorderingen van [eiseres] afgewezen. [eiseres] komt in hoger beroep met acht grieven. [verweerders] heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
Het hof is van oordeel dat Stal Possenti, gelet op deze gang van zaken - en nu niet is gesteld noch gebleken dat tussen [eiseres] en (Stal) Possenti enig rechtstreeks contact heeft plaatsgevonden - erop mocht vertrouwen dat [C] bevoegd was namens [eiseres] te onderhandelen over de koop van Setanta en dat [eiseres], mede gelet op het grote aandeel van [C] in de totstandkoming van de overeenkomst, er genoegen mee nam dat mededelingen, voor haar bestemd, aan [C] zouden worden gedaan. Daarmee heeft [eiseres] tevens het vertrouwen gewekt dat zij ermee instemde dat mededelingen die door of namens Stal Possenti aan [C] waren gedaan en de door haar opgedane kennis, aan [eiseres] zouden worden toegerekend. Het feit dat [C] mogelijk commissie ontving van Stal Possenti, zoals [eiseres] heeft gesteld en [verweerders] niet gemotiveerd heeft bestreden, doet niet af aan het hiervoor genoemde vertrouwen dat [eiseres] bij Stal Possenti heeft gewekt.
Grief II van Stal Possenti slaagt in zoverre.
(…) Ik kende [A] niet en toen wij aankwamen heeft hij ons een aantal paarden laten zien waaronder Setanta. Het paard stond nog in zijn box. Over alle drie de paarden vertelde hij dat die op het niveau van 1,40 meter enige concoursen hadden gereden en wat betreft Setanta dat het een luchtzuiger was. En hij liet ook de kribbebijtersband zien die buiten aan de box hing. (…).”
“(…)
Nadat wij aangekomen waren hebben wij in de kantine op video een aantal paarden bekeken en heeft [A] voorgesteld de aangeboden paarden te gaan proberen, daaronder bevond zich Setanta, waarvan hij direct zei dat dat een kribbebijter was. Toen [A] dat zei was [B] daarbij en later heeft [A] dat kribbebijten in de stal ook aan ons laten zien. Dus [C] heeft dat ook gezien. Evenals zij eerder de mededeling omtrent dat kribbebijten heeft gehoord. (…).”
“(…)
Omtrent setante deelde [A] aan ons mede dat het paard eerder in Duitsland op concoursen was uitgekomen en over 1.40/1.45m had gesprongen. Verder dat het een kribbebijter was, hetgeen ik ook heb gezien omdat ik het paard zich zag vastbijten aan de voederbak en ook het kenmerkende geluid van luchtzuigen van het paard bij binnenkomst heb gehoord. [A] wees ons op een kribbebijterband die bij de box hing en vertelde dat hij die niet meer om deed omdat het toch niets hielp, het paard bleef desondanks luchtzuigen. Op dat moment waren we met zijn vieren, met [A], bij elkaar in de stal dus ook [B] heeft voorgaande gezien en gehoord. (…).”
“
(…) Ik had voor hen 3 paarden om te zien waaronder Setanta. Als gewoonlijk hebben wij eerst een rondje door de stallen gedaan en heb ik de paarden in de box laten zien. Zo ook Setanta. Ik vertelde dat dat een negen jarige ruin was. Naar mijn inzicht een mooie schimmel en bovendien dat het een luchtzuiger was. Dat was ook niet zo moeilijk want hij leunde net met zijn voortanden op de voederbak en zoog lucht. Dat kun je horen. Op zich wist ik niet dat het een echte kribbebijter was dat blijkt bij mij ook niet zo omdat ik geen houten voerbakken o.i.d. heb waarin hij zou kunnen bijten. Wel wist ik dat hij een luchtzuiger was.Naar mijn begrip hebben alle drie, en dan bedoel ik, [verweerder].[lees: [verweerder]; toevoeging hof]
[C] en [B] voornoemde mededelingen van mij gehoord en naar ik aanneem ook gezien dat het paard op dat moment aan het lucht zuigen was. (…)”
3.16 Alle vier getuigen verklaren eenduidig over het feit dat [A] aan, onder andere, [C] heeft meegedeeld dat Setanta een luchtzuiger was. Verder volgt uit de verklaring van [C] dat zij tevens wist dat Setanta een kribbebijter was. De omstandigheid dat [A] in andere zin dan de andere drie getuigen verklaart over de aanwezigheid van een kribbebijterband bij de box van Setanta doet daar niet aan af. De enkele verklaring van [B] dat hij zich niet kan herinneren dat [A] melding heeft gemaakt dat één van de paarden die werd getoond een luchtzuiger was en dat hij ter plaatse ook geen kribbebijterband heeft gezien acht het hof onvoldoende om voornoemde verklaringen te ontkrachten. Evenmin acht het hof doorslaggevend dat [A] verklaart dat hij niet wist dat Setanta een kribbebijter was, nu uit de verklaring van [C] volgt dat zij daarmee wel bekend was door de mededelingen van [A] dan wel hetgeen zij tijdens de bezichtiging in de stal zag.
1 januari 2009 totdat Setanta begin december 2009 naar Nederland werd verplaatst. Volgens [F] had het paard een onzekere werkhouding en was hij zeker niet geschikt als Young Rider-paard voor [B]. Verder volgt uit haar verklaring dat zij haar senior rijder (met aanzienlijk meer ervaring dan [B] op dat moment) Setanta liet trainen. Deze rapporteerde haar periodiek dat Setanta weigerde en schopte als werd geprobeerd om hem te laten springen. Vervolgens verklaart zij, in overleg met [eiseres] te hebben besloten om Setanta wel te blijven trainen maar niet op het gebied van springen omdat het paard zich duidelijk niet op zijn gemak voelde. Deze verklaring wordt bevestigd door de verklaring van 27 februari 2013 van [G], (head groom/rider van [F]). Uit zijn verklaring volgt dat hij een programma heeft gestart, waarbij hij Setanta onder andere liet springen in de binnenbak. Hij verklaart dat Setanta, bij het springen gedrag als weigeren en schoppen vertoonde en voortdurend weigerde te springen. Uit het feit dat Setanta tijdens de bezichtiging wel hindernissen van 1.40 en hoger sprong, volgt volgens [eiseres] niet dat Setanta wel geschikt zou zijn, omdat het hier een oefenparcours betrof, hetgeen iets anders is dan een wedstrijdparcours. Tot slot stelt [eiseres] gemotiveerd dat de mededeling van [A], dat Setanta enkele concoursen op een niveau van 1.40 meter in Duitsland heeft gesprongen onjuist is. Onder overlegging van resultatenlijsten van de Deutsche Reiterliche Vereinigung E.V. en de Koninklijke Nederlandse Hippische Sportfederatie (verder: KNHS), alsmede schriftelijke verklaringen van [H] en [I] / [J] van de KNHS, waarin een toelichting wordt gegeven op deze resultaatlijsten, stelt [eiseres] gemotiveerd dat Setanta in werkelijkheid slechts op een niveau van 1.10 meter heeft gesprongen in Nederland en dat het S-niveau waarop Setanta in Duitsland heeft gelopen, betrekking had op de vierspan.
Met het betoog van Stal Possenti dat voor een oordeel omtrent de geschiktheid van Setanta niet mag worden afgegaan op de resultaten van één concours, temeer nu [C] heeft aangegeven dat dit aan het rijniveau van [B] lag, miskent Stal Possenti dat [eiseres] zich niet enkel op de resultaten van dat ene concours beroept, maar ook (mede) op de hiervoor vermelde verklaringen, waaruit volgt dat ook na dat concours door professionals met Setanta is getraind op het onderdeel ‘springen’, echter zonder succes. De inhoud van die overgelegde verklaringen wordt door Stal Possenti ook niet betwist. Hij betwist enkel - zij het niet gemotiveerd - de door [eiseres] daaraan verbonden conclusie dat hieruit volgt dat Setanta niet geschikt zou zijn voor de springsport op een niveau van 1.40 meter. De stelling van Stal Possenti dat het succes met een paard voornamelijk afhankelijk is van de klik tussen paard en ruiter en dat een andere ruiter wel het gewenste resultaat zal kunnen behalen, maakt ook nog niet dat aan voornoemde gegevens geen betekenis kan worden gehecht. Dit verklaart immers nog niet waarom Setanta, zoals [eiseres] gemotiveerd stelt, ook bij de senior rider van [F] in het geheel niet wilde springen.
Stal Possenti beroept zich er voorts op dat Setanta tijdens het proefrijden voorafgaand aan het sluiten van de koopovereenkomst hindernissen vanaf minimaal 1.40 meter en een enkele van 1.60 heeft gesprongen en verbindt hieraan de conclusie dat daarmee vaststaat Setanta geschikt is voor de hogere springsport. Verder wijst hij op de omstandigheid dat een springpaard gevoelig is voor verandering van omgeving of een andere wijze van trainen en gevoelig is voor fouten (bijvoorbeeld een onjuiste afstand bij de afsprong).
3.21 Het hof merkt hierbij op dat, indien Stal Possenti er niet in zou slagen voornoemd vermoeden te ontzenuwen, vast komt te staan dat Setanta binnen een periode van zes maanden na de levering afwijkt van het overeengekomene. Dan treedt, gelet op artikel 7:18 lid 2 BW, het wettelijke vermoeden in dat Setanta bij aflevering niet aan de overeenkomst beantwoordde, tegen welk vermoeden Stal Possenti tegendeelbewijs zal mogen leveren. Het hof zal Stal Possenti daarom uit praktische overwegingen tevens reeds thans toelaten tegendeelbewijs te leveren tegen het wettelijk vermoeden dat Setanta bij aflevering (op 20 november 2008) niet aan de koopovereenkomst beantwoordde. Dit houdt in dat Stal Possenti het bewijs dient te leveren van het feit dat Setanta bij aflevering (op 20 november 2008) geschikt was als springpaard voor de hogere springsport op een niveau van 1.40 meter.
Voor zover het verweer betrekking heeft op de aard van de zaak, de levering van een dier, overweegt het hof dat uit de wetsgeschiedenis volgt dat zowel bij de vaststelling van Richtlijn 1999/44/EG betreffende bepaalde aspecten van de verkoop van en de garanties voor consumptiegoederen d.d. 7-7-1999, als van het daarop gebaseerde artikel 7:18 lid 2 BW de problematiek van levende dieren is onderkend maar dat dit er niet toe heeft geleid dat deze categorie als een uitzondering in het kader van de voormelde tenzij-clausule beschouwd moet worden (zie Hof Arnhem, 2 mei 2006, LJN: AX6541).
“ (..) bij de aard van de afwijking denke men aan de situatie waarin duidelijk is dat de afwijking is ontstaan door de handelwijze van de koper (bijvoorbeeld een overduidelijk door een val niet meer functionerende videorecorder).” (Tweede Kamer 2001-2002, 27809, nr. 3, pag. 20). Uit de Memorie van Antwoord aan de Eerste Kamer blijkt dat het wettelijk vermoeden wel effect heeft indien deze duidelijkheid ontbreekt (Eerste Kamer 2001-2002, 27809, nr. 323b, pag. 8).
Nu vooralsnog niet duidelijk is dat de afwijking is ontstaan door de handelwijze van [eiseres] of iemand wier handelwijze aan [eiseres] kan worden toegerekend, brengt de mogelijkheid dat de afwijking in springprestaties binnen een korte periode kan ontstaan, naar het oordeel van het hof niet met zich dat het wettelijke bewijsvermoeden uit artikel 7:18 lid 2 BW geen gelding heeft. Feiten en omstandigheden die tot een ander oordeel leiden zijn niet gesteld of gebleken.
4.De beslissing
uitsluitendbewijs door bewijsstukken wenst te leveren, zij die stukken op de roldatum 7 januari 2014 in het geding dient brengen;
beidepartijen, van hun advocaten en van de getuigen zal opgeven op de
roldatum17 december 2013,waarna dag en uur van het verhoor (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld;