ECLI:NL:GHARL:2013:9125

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 november 2013
Publicatiedatum
29 november 2013
Zaaknummer
200.128.577-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing van het gezag van de moeder over minderjarigen na eerdere uithuisplaatsing en ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 november 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontheffing van het gezag van de moeder over haar minderjarige kinderen. De moeder was eerder ontheven van het gezag door de rechtbank Noord-Nederland op 27 maart 2013, waarbij ook de vader van het gezag over een van de kinderen was ontheven. De rechtbank had bepaald dat de voogdij over de kinderen zou worden uitgeoefend door Stichting Bureau Jeugdzorg Friesland. De moeder heeft in hoger beroep verzocht om de beschikking van de rechtbank te vernietigen, voor zover deze betrekking had op de ontheffing van haar gezag.

De Raad voor de Kinderbescherming en de William Schrikker Stichting hebben de verzoeken van de moeder bestreden. Tijdens de zitting op 21 oktober 2013 zijn de betrokken partijen verschenen, waaronder de moeder en haar advocaat, alsook vertegenwoordigers van de Raad en de stichting. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waarbij het belang van de kinderen voorop stond. De moeder had in het verleden problemen met de opvoeding van haar kinderen, wat leidde tot hun uithuisplaatsing en ondertoezichtstelling.

Het hof heeft vastgesteld dat de opvoedingssituatie bij de moeder onveilig was en dat er geen perspectief was op een terugplaatsing van de kinderen. De moeder had moeite om een stabiele en veilige omgeving te bieden, mede door haar eigen problematiek. Het hof heeft geconcludeerd dat het belang van de kinderen bij duidelijkheid en stabiliteit in hun leven zwaarder weegt dan het belang van de moeder om het gezag te behouden. Daarom heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en de ontheffing van het gezag van de moeder bevestigd, met de overdracht van de voogdij aan de Stichting Bureau Jeugdzorg.

Uitspraak

Beschikking d.d. 21 november 2013
Zaaknummer 200.128.577/01
HET GERECHTSHOF ARNHEM- LEEUWARDEN
Locatie Leeuwarden
Beschikkingin de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen:
de moeder,
advocaat mr. S.A. Wilman, kantoorhoudende te Leeuwarden,
tegen
de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Noord Nederland,
kantoorhoudende te Leeuwarden,
geïntimeerde,
hierna te noemen:
de raad.
Belanghebbenden:

1.[belanghebbende]

wonende te [woonplaats],
hierna te noemen:
de vader,

2.William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,

kantoorhoudende te Amsterdam,
hierna te noemen:
de stichting.
Het geding in eerste aanleg
Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van 27 maart 2013 (zaak-nummer: C/17/124401 / FA RK 13-46) heeft de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, de moeder ontheven van het gezag over de minderjarige [kind 1], geboren [in 1996], en [kind 2], geboren [in 1997].
De rechtbank heeft tevens de vader ontheven van het gezag over [kind 1].
De rechtbank heeft voorts bepaald dat met ingang van 27 maart 2013 de voogdij over voormelde minderjarigen zal worden uitgeoefend door Stichting Bureau Jeugdzorg Friesland, locatie Leeuwarden (hierna te noemen: BJZ),
en heeft BJZ geadviseerd om de uitvoering van de voogdij te laten uitoefenen door de stichting. De rechtbank heeft het meer of anders verzochte afgewezen.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 14 juni 2013, heeft de moeder verzocht de beschikking van 27 maart 2013 te vernietigen, (naar het hof begrijpt:) voor zover deze ziet op de beslissing om de moeder te ontheffen van het gezag over [kind 1] en [kind 1], en opnieuw beslissende het door de raad gedane verzoek om de moeder te ontheffen van dit gezag, af te wijzen.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 29 juli 2013, heeft de raad het verzoek bestreden en verzocht het beroep tegen de beschikking van 27 maart 2013
af te wijzen met bekrachtiging van de bestreden beschikking.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 29 juli 2013, heeft ook de stichting het verzoek van de moeder bestreden.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief van 31 juli 2013 met bijlage van mr. K.E. Wielenga (kantoorgenoot van mr. Wilman).
Hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, hebben [kind 1] en [kind 1] hun mening niet kenbaar gemaakt.
Ter zitting van 21 oktober 2013 is de zaak behandeld. Verschenen zijn de moeder, bijgestaan door haar advocaat, de heer H. van der Hoef namens de raad en mevrouw G. Klok namens de stichting.
De beoordeling
De vaststaande feiten
1. Uit de affectieve relatie tussen de vader en de moeder zijn de meerderjarige [kind 3] en de minderjarigen [kind 1], [kind 1] en [kind 4] geboren.
De vader heeft [kind 1] niet erkend. Uit het huwelijk tussen de vader en de moeder
- dat heeft geduurd van 2001 tot 2004 - is de minderjarige [kind 4] geboren.
2. [kind 1] en [kind 1] zijn op 9 april 2003 onder toezicht gesteld en zijn op 16 maart 2005 samen in hetzelfde pleeggezin geplaatst. De andere kinderen wonen bij de moeder.
3. Op 30 mei 2013 is [kind 1] uit het pleeggezin geplaatst, waarna zij tot 22 juli 2013 op een crisisgroep van Ambiq in Dedemsvaart heeft gewoond. Op 22 juli 2013 is [kind 1] verhuisd naar de kindergroep van Talant in Oosterwolde.
Op 11 juli 2013 is [kind 1] uit het pleeggezin geplaatst naar een crisisgroep
van Tjallingahiem in Leeuwarden, waarna ook hij is doorgeplaatst naar een behandelgroep van Talant.
4. De raad heeft op 9 januari 2013 een verzoekschrift bij de rechtbank ingediend, strekkende tot ontheffing van de vader en de moeder van het gezag over [kind 1] en [kind 1].
5. Bij de beschikking waarvan beroep heeft de rechtbank beslist als hiervoor vermeld onder het kopje "Het geding in eerste aanleg". Tegen deze beslissing van de rechtbank, (naar het hof begrijpt:) voor zover deze ziet op de beslissing om de moeder te ontheffen van het gezag over [kind 1] en [kind 1], is het beroep van de moeder gericht.
Ten aanzien van de ontheffing van het gezag
6. Op grond van artikel 1:266 BW kan een ouder van het gezag over zijn kind worden ontheven indien hij ongeschikt of onmachtig is zijn plicht tot verzorging of opvoeding te vervullen, mits het belang van het kind zich daartegen niet verzet.
Artikel 1:268 BW bepaalt vervolgens in het eerste lid dat ontheffing niet kan worden uitgesproken indien de ouder zich daartegen verzet,
welke regel vervolgens (onder meer) uitzondering lijdt indien na een onder-toezichtstelling van ten minste zes maanden blijkt of na een uithuisplaatsing van meer dan een jaar en zes maanden gegronde vrees bestaat dat deze maatregel door de in artikel 1:266 BW genoemde onmacht of ongeschiktheid onvoldoende is om de dreiging als bedoeld in artikel 1:254 BW af te wenden (lid 2 onder a).
7. Uit het raadsrapport van 3 januari 2013 blijkt dat de ouders in het verleden door hun relationele spanningen en opvoedingsonmacht geen veilige opvoedings-omgeving aan de kinderen konden bieden, waardoor [kind 1] en [kind 1] uit huis zijn geplaatst. De opvoedingssituatie is volgens de raad iets verbeterd, omdat de ouders niet meer samenwonen en er zich geen spanningen tussen de ouders voordoen als de vader de kinderen bij de moeder bezoekt. Ondanks deze verbetering blijft de opvoedingssituatie bij de moeder, mede vanwege de PDD-NOS problematiek van [kind 4], de nodige spanningen veroorzaken. [kind 1] en [kind 1] ervaren spanningen tijdens de bezoekmomenten bij de moeder, omdat er emotionele uitbarstingen tussen [kind 4] en de moeder plaatsvinden. Daarnaast komt de moeder haar afspraken met betrekking tot omgang en belcontacten niet na, waardoor er geen sprake is van een structurele voorspelbare contactregeling. Uit het raadsrapport blijkt verder dat [kind 1] en [kind 1] zeer kwetsbaar zijn en dat zij door hun verstandelijke beperking veel structuur en een voorspelbare opvoedingssituatie nodig hebben. Het is voor de raad duidelijk dat de moeder, gelet op haar eigen problematiek, de problematiek van de kinderen en haar opvoedingssituatie, niet in staat kan worden geacht om de zorg, veiligheid en toekomstperspectieven aan [kind 1] en [kind 1] te bieden die zij nodig hebben.
8. Het hof stelt voorop dat het feit dat de raad met betrekking tot de ontheffing een ander standpunt inneemt dan ten tijde van een eerder raadsonderzoek in 2011
niet betekent dat het onderzoek van 2013 onvoldoende zorgvuldig en niet op een gedegen wijze tot stand is gekomen. Het daartoe door de moeder aangevoerde is onvoldoende.
9. Uit de zeer lange duur van de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuis-plaatsing in deze, alsmede uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat er geen perspectief is op plaatsing van [kind 1] en [kind 1] bij de moeder. Het hof is met de raad van oordeel dat de moeder ook in haar huidige opvoedingssituatie, waarin zij (met ondersteuning) zelfstandig zorg draagt voor de opvoeding en verzorging van drie kinderen, gelet op haar eigen problematiek niet in staat zal zijn om [kind 1] en [kind 1] - die door hun belaste voorgeschiedenis kwetsbaar
zijn en specifieke opvoedingsbehoeften hebben - te bieden wat zij nodig hebben.
De moeder zal bovendien met de zorg voor meer dan drie kinderen in grote mate overvraagd worden. Het hof neemt hierbij tevens in aanmerking dat uit het dossier en het verhandelde ter zitting naar voren is gekomen dat de thuissituatie bij de moeder momenteel erg onrustig is en dat zij veel last heeft van haar eigen (PTSS-) problematiek. In de afgelopen periode zijn er een aantal omgangscontacten tussen de moeder en de kinderen niet doorgegaan als gevolg van de gemoedstoestand van de moeder. Na de keren dat er wel omgang heeft plaatsgevonden tussen de moeder en de kinderen lieten de kinderen negatief gedrag zien in het pleeggezin en op school.
10. Het hof betrekt voorts in zijn oordeel dat de spanning en de onrust die de verlenging van de kinderbeschermingsmaatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing telkens met zich brengen niet in het belang van de kinderen is.
De moeder stemde weliswaar ter terechtzitting in met de uithuisplaatsing van (in ieder geval) [kind 1], maar dit neemt niet weg dat zij zich in de toekomst alsnog hiertegen zal kunnen gaan verzetten. Het hof merkt in dit kader op dat de moeder bij herhaling heeft aangegeven dat zij hoopt dat [kind 1] op enig moment toch wel weer bij haar kan komen wonen en dat [kind 1] en [kind 1] zelf hebben gezegd dat hun moeder zal blijven strijden en vechten zolang dit mogelijk is. Dat de moeder de pleeggezinplaatsing van de kinderen al die jaren niet heeft geaccepteerd en zich hiertegen heeft verzet, heeft veel onrust bij de kinderen veroorzaakt en hen het gevoel gegeven dat zij het niet leuk mochten vinden in het pleeggezin.
De kinderen zijn hierdoor in een loyaliteitsconflict geraakt.
Het (mede) hierdoor ontstane negatieve en uiteindelijk escalerende gedrag van de kinderen in het pleeggezin heeft er toe geleid dat zij beiden medio 2013 uit het pleeggezin, waar zij al meer dan acht jaar verbleven, zijn geplaatst en op een crisisgroep terecht zijn gekomen. Sinds de kinderen uit het pleeggezin zijn geplaatst heeft de moeder in het geheel geen contact met hen gezocht en is zij verschillende geplande omgangsmomenten niet nagekomen, terwijl het in het belang van de kinderen is dat zij op regelmatige basis contact hebben met hun moeder.
11. Nu de getroffen kinderbeschermingsmaatregelen onvoldoende bescherming hebben geboden om de dreiging van het zodanig opgroeien van de kinderen, dat hun zedelijke of geestelijke belangen of gezondheid ernstig worden bedreigd, af te wenden, is het hof, met de rechtbank, van oordeel dat het belang van de moeder om het gezag over [kind 1] en [kind 1] te behouden niet opweegt tegen het belang van de kinderen bij duidelijkheid en stabiliteit in hun leven. [kind 1] en [kind 1] bevinden zich thans in een instelling van Talant waar zij de pedagogische zorg
en begeleiding krijgen die zij nodig hebben. Het is voor de ontwikkeling van [kind 1] en [kind 1] van belang dat deze zorg en begeleiding niet worden doorbroken door een thuisplaatsing bij de moeder en dat zij weten dat hun toekomstperspectief blijvend niet bij de moeder ligt. Ook al zijn [kind 1]
en [kind 1] bijna meerderjarig, gezien hun problematiek en de rust die zij mede daardoor nodig hebben, acht het hof een ontheffing van het gezag op zijn plaats. Het is dan duidelijk dat een thuisplaatsing bij de moeder niet meer aan de orde is.
12. Het hof is voorts, met de rechtbank, van oordeel dat de voogdij dient te worden overgedragen aan BJZ, die als neutrale partij de belangen van [kind 1] en [kind 1] in het vizier kan houden en kan behartigen.
Slotsom
13. Gelet op het vorenoverwogene zal het hof beslissen als na te melden.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover in hoger beroep aan de orde;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, J.D.S.L. Bosch en H. Lenters en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 21 november 2013 in bijzijn van de griffier.