Uitspraak
de moeder,
de raad.
1.[belanghebbende]
de vader,
2.William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
de stichting.
De rechtbank heeft tevens de vader ontheven van het gezag over [kind 1].
De rechtbank heeft voorts bepaald dat met ingang van 27 maart 2013 de voogdij over voormelde minderjarigen zal worden uitgeoefend door Stichting Bureau Jeugdzorg Friesland, locatie Leeuwarden (hierna te noemen: BJZ),
en heeft BJZ geadviseerd om de uitvoering van de voogdij te laten uitoefenen door de stichting. De rechtbank heeft het meer of anders verzochte afgewezen.
af te wijzen met bekrachtiging van de bestreden beschikking.
De vader heeft [kind 1] niet erkend. Uit het huwelijk tussen de vader en de moeder
- dat heeft geduurd van 2001 tot 2004 - is de minderjarige [kind 4] geboren.
Op 11 juli 2013 is [kind 1] uit het pleeggezin geplaatst naar een crisisgroep
van Tjallingahiem in Leeuwarden, waarna ook hij is doorgeplaatst naar een behandelgroep van Talant.
Artikel 1:268 BW bepaalt vervolgens in het eerste lid dat ontheffing niet kan worden uitgesproken indien de ouder zich daartegen verzet,
welke regel vervolgens (onder meer) uitzondering lijdt indien na een onder-toezichtstelling van ten minste zes maanden blijkt of na een uithuisplaatsing van meer dan een jaar en zes maanden gegronde vrees bestaat dat deze maatregel door de in artikel 1:266 BW genoemde onmacht of ongeschiktheid onvoldoende is om de dreiging als bedoeld in artikel 1:254 BW af te wenden (lid 2 onder a).
niet betekent dat het onderzoek van 2013 onvoldoende zorgvuldig en niet op een gedegen wijze tot stand is gekomen. Het daartoe door de moeder aangevoerde is onvoldoende.
zijn en specifieke opvoedingsbehoeften hebben - te bieden wat zij nodig hebben.
De moeder zal bovendien met de zorg voor meer dan drie kinderen in grote mate overvraagd worden. Het hof neemt hierbij tevens in aanmerking dat uit het dossier en het verhandelde ter zitting naar voren is gekomen dat de thuissituatie bij de moeder momenteel erg onrustig is en dat zij veel last heeft van haar eigen (PTSS-) problematiek. In de afgelopen periode zijn er een aantal omgangscontacten tussen de moeder en de kinderen niet doorgegaan als gevolg van de gemoedstoestand van de moeder. Na de keren dat er wel omgang heeft plaatsgevonden tussen de moeder en de kinderen lieten de kinderen negatief gedrag zien in het pleeggezin en op school.
De moeder stemde weliswaar ter terechtzitting in met de uithuisplaatsing van (in ieder geval) [kind 1], maar dit neemt niet weg dat zij zich in de toekomst alsnog hiertegen zal kunnen gaan verzetten. Het hof merkt in dit kader op dat de moeder bij herhaling heeft aangegeven dat zij hoopt dat [kind 1] op enig moment toch wel weer bij haar kan komen wonen en dat [kind 1] en [kind 1] zelf hebben gezegd dat hun moeder zal blijven strijden en vechten zolang dit mogelijk is. Dat de moeder de pleeggezinplaatsing van de kinderen al die jaren niet heeft geaccepteerd en zich hiertegen heeft verzet, heeft veel onrust bij de kinderen veroorzaakt en hen het gevoel gegeven dat zij het niet leuk mochten vinden in het pleeggezin.
De kinderen zijn hierdoor in een loyaliteitsconflict geraakt.
Het (mede) hierdoor ontstane negatieve en uiteindelijk escalerende gedrag van de kinderen in het pleeggezin heeft er toe geleid dat zij beiden medio 2013 uit het pleeggezin, waar zij al meer dan acht jaar verbleven, zijn geplaatst en op een crisisgroep terecht zijn gekomen. Sinds de kinderen uit het pleeggezin zijn geplaatst heeft de moeder in het geheel geen contact met hen gezocht en is zij verschillende geplande omgangsmomenten niet nagekomen, terwijl het in het belang van de kinderen is dat zij op regelmatige basis contact hebben met hun moeder.
en begeleiding krijgen die zij nodig hebben. Het is voor de ontwikkeling van [kind 1] en [kind 1] van belang dat deze zorg en begeleiding niet worden doorbroken door een thuisplaatsing bij de moeder en dat zij weten dat hun toekomstperspectief blijvend niet bij de moeder ligt. Ook al zijn [kind 1]
en [kind 1] bijna meerderjarig, gezien hun problematiek en de rust die zij mede daardoor nodig hebben, acht het hof een ontheffing van het gezag op zijn plaats. Het is dan duidelijk dat een thuisplaatsing bij de moeder niet meer aan de orde is.