In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, waarin zijn verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling werd afgewezen. De rechtbank had geoordeeld dat de schuldsaneringsregeling minder dan tien jaar geleden van toepassing was geweest op [appellant], en dat er geen uitzonderingsgronden waren die toelating tot de regeling mogelijk maakten. Het hof heeft de feiten en het proces in eerste aanleg in overweging genomen, waarbij het vonnis van de rechtbank van 22 augustus 2013 als uitgangspunt diende.
Het hof heeft vastgesteld dat [appellant] in 2006 een akkoord heeft aangeboden en dat dit akkoord is gehomologeerd, waardoor de schuldsaneringsregeling ten aanzien van hem is geëindigd. De rechtbank had geoordeeld dat de schulden van [appellant] niet volledig waren voldaan, aangezien niet alle schuldeisers akkoord waren gegaan met het aangeboden akkoord. Dit leidde tot de conclusie dat de wettelijke schuldsaneringsregeling minder dan tien jaar geleden van toepassing was geweest, wat volgens artikel 288, tweede lid, aanhef en onder d van de Faillissementswet (Fw) een afwijzing van het verzoek tot opnieuw toelaten tot de schuldsaneringsregeling rechtvaardigde.
[Appellant] voerde in hoger beroep aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat hij niet aan de voorwaarden voldeed voor toelating tot de schuldsaneringsregeling. Hij stelde dat de interpretatie van 'voldaan' in artikel 350, derde lid onder a Fw ruimer moest zijn, en dat hij 'per vergissing' in de schuldsaneringsregeling was toegelaten. Het hof oordeelde echter dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de uitzonderingen van artikel 288, tweede lid, aanhef en onder d Fw niet van toepassing waren. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en wees het verzoek van [appellant] af.