ECLI:NL:GHARL:2013:9061

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 november 2013
Publicatiedatum
28 november 2013
Zaaknummer
200.133.138-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Homologatie van akkoord in schuldsanering en de toepassing van de tienjaarstermijn

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, waarin zijn verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling werd afgewezen. De rechtbank had geoordeeld dat de schuldsaneringsregeling minder dan tien jaar geleden van toepassing was geweest op [appellant], en dat er geen uitzonderingsgronden waren die toelating tot de regeling mogelijk maakten. Het hof heeft de feiten en het proces in eerste aanleg in overweging genomen, waarbij het vonnis van de rechtbank van 22 augustus 2013 als uitgangspunt diende.

Het hof heeft vastgesteld dat [appellant] in 2006 een akkoord heeft aangeboden en dat dit akkoord is gehomologeerd, waardoor de schuldsaneringsregeling ten aanzien van hem is geëindigd. De rechtbank had geoordeeld dat de schulden van [appellant] niet volledig waren voldaan, aangezien niet alle schuldeisers akkoord waren gegaan met het aangeboden akkoord. Dit leidde tot de conclusie dat de wettelijke schuldsaneringsregeling minder dan tien jaar geleden van toepassing was geweest, wat volgens artikel 288, tweede lid, aanhef en onder d van de Faillissementswet (Fw) een afwijzing van het verzoek tot opnieuw toelaten tot de schuldsaneringsregeling rechtvaardigde.

[Appellant] voerde in hoger beroep aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat hij niet aan de voorwaarden voldeed voor toelating tot de schuldsaneringsregeling. Hij stelde dat de interpretatie van 'voldaan' in artikel 350, derde lid onder a Fw ruimer moest zijn, en dat hij 'per vergissing' in de schuldsaneringsregeling was toegelaten. Het hof oordeelde echter dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de uitzonderingen van artikel 288, tweede lid, aanhef en onder d Fw niet van toepassing waren. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en wees het verzoek van [appellant] af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer 200.133.138/01
(zaaknummer rechtbank 140710 FT RK 13.456)
arrest van de derde civiele kamer van 7 november 2013
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats 1],
appellant,
hierna te noemen:
[appellant],
advocaat: mr. J. Faas, kantoorhoudende te Groningen.

1.Het geding in eerste aanleg

Bij vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 22 augustus 2013 is het verzoek van [appellant] tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling ten aanzien van hem afgewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, binnengekomen bij de griffie van het hof op 29 augustus 2013, heeft [appellant] verzocht voornoemd vonnis te vernietigen en opnieuw beslissende te bepalen dat hij wordt toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.
2.2
Het hof heeft kennisgenomen van de overige stukken, waaronder de brief, met bijlagen, van 30 augustus 2013 van mr. Faas en het journaalbericht, met bijlagen, van mr. Faas, ingekomen op 14 oktober 2013.
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2013, waarbij [appellant] is verschenen, bijgestaan door zijn advocaat, alsmede door zijn financieel adviseur[X].

3.De beoordeling

3.1
Bij vonnis van de rechtbank Groningen van 1 april 2003 is [appellant] in staat van faillissement verklaard. Bij vonnis van de rechtbank Groningen van 3 januari 2006 is, voor zover hier van belang, het faillissement van [appellant] opgeheven onder gelijktijdige toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellant].
3.2
Bij vonnis van de rechtbank Groningen van 17 maart 2006 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het door [appellant] tijdens de schudsaneringsregeling aangeboden en aangenomen akkoord gehomologeerd. Daarmee is de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellant] geëindigd.
3.3
[appellant] is eind 2006 een nieuwe onderneming gestart, te weten WK Project B.V., gevestigd te Tolbert. Bij vonnis van de rechtbank Groningen van 14 februari 2012 is WK Project B.V. op haar verzoek in staat van faillissement verklaard, met benoeming van mr. A.L. Goederee tot rechter-commissaris. Als curator is aangesteld mr. L.H. Hooites, advocaat te Groningen.
3.4
[appellant] heeft op 2 mei 2013 een verzoekschrift strekkende tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling bij de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, ingediend. Bij vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van
22 augustus 2013 is beslist zoals hiervoor, bij "Het geding in eerste aanleg", staat vermeld.
3.5.1
De rechtbank heeft het verzoek van [appellant] om te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen op grond van artikel 288, tweede lid, aanhef en onder d van de Faillissementswet (hierna: Fw).
Op grond van dit artikel wordt een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen, indien minder dan tien jaar voorafgaande aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, ten aanzien van de schuldenaar de schuldsaneringsregeling van toepassing is geweest, tenzij deze toepassing is beëindigd op grond van artikel 350, derde lid, onder a of b Fw of op grond van artikel 350, derde lid, onder d Fw om redenen die de schuldenaar niet waren toe te rekenen.
3.5.2
De wettelijke schuldsaneringsregeling is reeds eerder ten aanzien van [appellant] van toepassing verklaard en is geëindigd met het in kracht van gewijsde gaan van het vonnis van de rechtbank Groningen van 17 maart 2006, waarbij het op 7 maart 2006 aangenomen akkoord is gehomologeerd. Derhalve is de schuldsaneringsregeling minder dan tien jaar geleden ten aanzien van [appellant] van toepassing geweest
3.5.3
De rechtbank oordeelt dat zich in casu geen van de in artikel 288, tweede lid, aanhef en onder d Fw genoemde uitzonderingen voordoet. Meer in het bijzonder verwijst de rechtbank naar de omstandigheid dat artikel 350, derde lid, onder a Fw ziet op het geval dat voor het einde van de termijn van de schuldsanering komt vast te staan dat alle schuldeisers zijn voldaan. Dat kan volgens de rechtbank ook doordat een derde een schuld heeft voldaan of doordat een vordering van een schuldeiser tijdens de toepassing van de schuldsaneringsregeling anderszins teniet gaat. Nu de schuldsaneringsregeling is geëindigd door homologatie van het aangeboden akkoord, zijn de vorderingen van de schuldeisers niet (volledig) voldaan. De schuldeisers hebben enkel afstand gedaan van hun verhaalsrecht; er resteerde een natuurlijke verbintenis.
3.6.1
[appellant] kan zich met het oordeel van de rechtbank niet verenigen en voert daartoe twee grieven aan.
3.6.2
In de eerste grief stelt [appellant] dat aan het woord "voldaan" in artikel 350, derde lid onder a Fw een zeer ruime interpretatie dient te worden toegekend. Een vordering die is omgezet in een natuurlijke verbintenis is volledig voldaan. Dergelijke verbintenissen zijn immers niet afdwingbaar en in de praktijk gelijk aan een vordering die volledig is voldaan.
3.6.3
De tweede grief ziet op de stelling van [appellant] dat de eis van tien jaar van artikel 288, tweede lid, aanhef en onder d Fw niet zou moeten gelden in zijn situatie, aangezien hij "per vergissing" is toegelaten tot de schuldsaneringsregeling in 2006, nu [appellant] er niet mee bekend was dat een akkoord ook in het kader van zijn faillissement kon worden aangenomen.
Het hof oordeelt als volgt.
3.7
Indien minder dan tien jaar voorafgaande aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, ten aanzien van de schuldenaar de schuldsaneringsregeling van toepassing is geweest, dient het verzoek, behoudens het bestaan van een uitzonderingsgrond als hiervoor in r.o. 3.5.1 genoemd, op grond van artikel 288, tweede lid, aanhef en onder d (Fw) te worden afgewezen.
Vast staat dat op [appellant] de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing is geweest van 3 januari 2006 tot en met het in kracht van gewijsde gaan van het vonnis van de rechtbank Groningen van 17 maart 2006. Het verzoek van [appellant] om (opnieuw) te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling is bij de rechtbank ingekomen op
2 mei 2013.
Vast staat derhalve dat minder dan tien jaar voorafgaande aan de dag waarop het verzoekschrift door [appellant] is ingediend, ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling van toepassing is geweest. Het hof dient vervolgens te beoordelen of [appellant] desondanks op grond van een uitzonderingsgrond kan worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling.
3.8
[appellant] heeft (en kan) zich uitsluitend beroepen op de uitzondering dat toelating wel mogelijk is, als de eerdere schuldsaneringsregeling is beëindigd op grond van artikel 350, derde lid, onder a (Fw). Dit artikel ziet op een beëindiging van de wettelijke schuldsaneringsregeling indien de vorderingen ten aanzien waarvan de schuldsaneringsregeling werkt, zijn voldaan.
3.9
Voor het voldoen van alle schulden is niet nodig dat de schuldenaar zelf alle schulden geheel voldoet. Ook als een derde schulden voldoet of als vorderingen van de schuldeisers anderszins teniet gaan, is volgens de wetgever voldaan aan het criterium van art. 350, derde lid, onder a Fw. Vorderingen kunnen anderszins teniet gaan door contractueel verval of kwijtschelding (Hof Arnhem 28 september 2001, R00/153HR,
www.wsnp.rvr.org, archiefnummer: 2000-170). In de gevallen als bedoeld onder a bestaat geen behoefte aan een oordeel van de rechter over het toekennen van een schone lei aan de schuldenaar (
Kamerstukken II1992-93, 22 969, nr. 3, p. 64 (MvT)).
3.1
In het geval van [appellant] is de schuldsaneringsregeling geëindigd door homologatie van een aangenomen akkoord, inhoudende dat de concurrente crediteuren 2,02927% en de preferente crediteuren 4,05854% zullen ontvangen. Uit het overgelegde proces-verbaal "van de verificatievergadering en stemming over het aangeboden akkoord, gehouden op 7 maart 2006" van de rechtbank Groningen en de daarbij gevoegde stukken blijkt dat de enige
2 preferente en daarnaast 36 concurrente crediteuren van [appellant] vóór het aangeboden akkoord hebben gestemd. Uit de bijgevoegde lijst van voorlopig erkende schuldeisers in de schuldsaneringsregeling van [appellant] blijkt echter dat 84 vorderingen, inclusief de preferente, waren ingediend door schuldeisers. Dit betekent dat 46 schuldeisers niet vóór het akkoord hebben gestemd, terwijl zij wel aan het akkoord zijn gebonden.
Een dergelijk dwangakkoord, waarbij een deel van de schuldeisers wordt gedwongen genoegen te nemen met de voldoening van een (klein) percentage van hun vorderingen, kan naar het oordeel van het hof niet worden aangemerkt als het zijn voldaan van alle vorderingen in de zin van artikel 350, derde lid, onder a Fw.
Daarbij betrekt het hof in zijn beoordeling dat de wetgever niet kan hebben bedoeld een akkoord onder artikel 350, derde lid, onder a Fw te laten vallen, omdat deze situatie lijkt op een reguliere beëindiging van de schuldsaneringsregeling met een schone lei, in welk geval wel de gewone tienjaarstermijn geldt.
De eerste grief faalt derhalve.
3.11
Nu de uitzonderingen van artikel 288, tweede lid, aanhef en onder d Fw geen van alle aan de orde zijn, dient het verzoek van [appellant] te worden afgewezen.
3.12
Ten overvloede merkt het hof ten aanzien van de tweede grief nog op het niet aannemelijk te achten dat [appellant] in 2006 "bij vergissing" in de schuldsaneringsregeling is gekomen, nog daargelaten dat [appellant] deze stelling onvoldoende heeft onderbouwd.
3.13
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat het bestreden vonnis dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van
22 augustus 2013.
Dit arrest is gewezen door mr. G. Jonkman, mr. R. Feunekes en mr. E.F. Groot en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van
7 november 2013.