ECLI:NL:GHARL:2013:8972

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 november 2013
Publicatiedatum
26 november 2013
Zaaknummer
21-000881-11
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis rechtbank in mensenhandel en criminele organisatie met vrijspraak afpersing

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 november 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Almelo van 18 februari 2011. De verdachte, geboren in Duitsland en woonachtig in Turkije, was in eerste aanleg veroordeeld voor mensenhandel en deelname aan een criminele organisatie, maar werd vrijgesproken van afpersing. Het hof heeft het hoger beroep van zowel de officier van justitie als de verdachte behandeld. De zaak is onderzocht tijdens meerdere terechtzittingen, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdediging. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel met betrekking tot verschillende slachtoffers, maar heeft ook geoordeeld dat de vrijspraak voor afpersing terecht was. Het hof heeft de ontvankelijkheid van het hoger beroep van de verdachte en het openbaar ministerie beoordeeld en heeft in sommige gevallen de niet-ontvankelijkheid uitgesproken. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, met uitzondering van een onderdeel van de bewezenverklaring met betrekking tot een bedreiging van een slachtoffer, waar de verdachte van is vrijgesproken. De beslissing van het hof is gebaseerd op de beoordeling van de bewijsvoering en de rechtsmacht, waarbij het hof de overwegingen van de rechtbank heeft onderschreven en aangevuld waar nodig. De strafmotivering van de rechtbank is eveneens bevestigd, waarbij het hof geen aanleiding zag om negatieve beeldvorming in de strafoplegging te verdisconteren. De uitspraak van het hof is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000881-11
Uitspraak d.d.: 22 november 2013
TEGENSPRAAK
Promis

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Almelo van 18 februari 2011 met parketnummer 08-963014-07 in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Bondsrepubliek Duitsland) op [1976],
wonende te [woonplaats] (Turkije), [adres].

Het hoger beroep

De officier van justitie en de verdachte hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van onderscheidenlijk 3 oktober 2011, 1 november 2011, 7 juni 2012, 21 juni 2012, 22 juni 2012, 12 juli 2012, 12 september 2012, 20 december 2012, 5 april 2013, 20 september 2013, 8 oktober 2013, 10 oktober 2013 en 22 november 2013 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal kort en zakelijk weergegeven inhoudende dat verdachte terzake feit 1, 2, 3, 4 en 5, voor zover in hoger beroep nog aan de orde, zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 9 jaar en dat over het beslag zal worden beslist zoals de rechtbank dat heeft gedaan.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman mr. M.P.M. Balemans, advocaat te Amsterdam, naar voren is gebracht, kort en zakelijk weergegeven inhoudende primair dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vervolging en subsidiair dat verdachte terzake feit 1, 2, 3, 4 en 5, voor zover in hoger beroep nog aan de orde, zal worden vrijgesproken.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

Voor zover verdachte hoger beroep heeft ingesteld tegen de vrijspraak voor de onder 1 (voor zover het de mensenhandel ten aanzien van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] betreft) en 2 (voor zover het de mensenhandel ten aanzien van [slachtoffer 1], [slachtoffer 3], [slachtoffer 4], [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] betreft) ten laste gelegde feiten, zal de verdachte in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.
Daarbij komt dat het hof met zijn beslissing van 1 november 2011 het openbaar ministerie terzake feit 1 (voor zover het de mensenhandel van [slachtoffer 2] betreft) en feit 2 (voor zover het de mensenhandel ten aanzien van [slachtoffer 4], [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] betreft) reeds niet-ontvankelijk heeft verklaard in het door het openbaar ministerie ingestelde hoger beroep.
Op grond van het voorstaande zijn in hoger beroep dus nog de volgende feiten aan de orde:
- feit 1: (medeplegen van) mensenhandel met betrekking tot [slachtoffer 1] en [slachtoffer 7] in verschillende varianten
- feit 2: (medeplegen van) mensenhandel met betrekking tot [slachtoffer 1], [slachtoffer 7], [slachtoffer 3], [slachtoffer 8] en [slachtoffer 9]
- feit 3: poging tot afpersing [slachtoffer 10]
- feit 4 en 5: telkens deelname aan een criminele organisatie

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis van de rechtbank, voor zover in hoger beroep aan de orde, bevestigen met uitzondering van een onderdeel van de bewezenverklaring terzake feit 2 voor zover dat betrekking heeft op [slachtoffer 8] en met dien verstande dat het verdachte zal vrijspreken van het in hoger beroep gewijzigde deel van de tenlastelegging en voorts met aanvulling/verbetering van de navolgende gronden.
Ten aanzien van het verweer strekkende tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
1.
In hoger beroep heeft de raadsman ter illustratie van het achterhouden van relevante processtukken nog naar voren gebracht dat in hoger beroep door het openbaar ministerie niet tot voeging is overgegaan van:
(a) een proces-verbaal van een in verband met de zaak Sneep 1,5 in Turkije plaatsgevonden verhoor van [betrokkene 1] en
(b) de arresten in de zaak Sneep 1,5.
Het hof stelt in dat verband voorop dat de arresten in Sneep 1,5 openbare en ook door de raadsman te raadplegen rechtsbronnen betreffen. Procespartijen kunnen het hof daar op wijzen net zoals op andere rechtsbronnen en reeds op grond daarvan kan het niet voegen van de Sneep 1,5 arresten niet dienen ter illustratie van het achterhouden van relevante processtukken door het openbaar ministerie.
Ten aanzien van het niet gevoegde proces-verbaal van het Turkse getuigenverhoor stelt het hof voorop dat het openbaar ministerie de nodige vrijheid toekomt bij het samenstellen van het procesdossier en dat die vrijheid haar beperking vindt in beginselen van behoorlijke procesorde waaruit onder meer voortvloeit dat het openbaar ministerie in ieder geval die stukken in het strafdossier dient te voegen die van belang kunnen zijn voor enig te nemen beslissing in de zaak waarop dat strafdossier betrekking heeft. Ten aanzien van het proces-verbaal heeft het hof echter geen aanleiding om te veronderstellen dat de inhoud daarvan een dergelijk belang heeft. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de raadsman kennelijk op andere wijze de beschikking heeft gekregen over het desbetreffende proces-verbaal, maar dat hij desondanks geen aanleiding heeft gezien naar de inhoud daarvan te verwijzen, zodat het er zonder aanwijzingen van het tegendeel, erop moet worden gehouden dat de keuze van het openbaar ministerie om voeging daarvan in deze zaak achterwege te laten juist is geweest.
2.
Het hof begrijpt de overwegingen van de rechtbank naar aanleiding van het gevoerde niet-ontvankelijkheidsverweer aldus dat de aangevoerde gronden afzonderlijk noch in onderlinge samenhang bezien niet tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie kunnen leiden. Die beslissing acht het hof juist en op goede gronden genomen.
Ten aanzien van de overwegingen met betrekking tot de rechtsmacht
1.
Het hof leest het einde van de laatste zin in de eerste alinea telkens als volgt: ‘(…) dat de tenlastegelegde feiten voor zover die in
Nederlandhebben plaatsgevonden in tijd niet aansluiten op de feiten in België’.
2.
Het hof leest het begin van de tweede zin onder het kopje ‘De overwegingen van de rechtbank’ als volgt: ‘Indien een strafbaar feit zowel in Nederland als in het buitenland is gepleegd, is op grond van (…)’.
3.
Het hof kan zich overigens vinden in de beslissingen en de gronden van de rechtbank terzake de opgeworpen rechtsmachtvragen.
Ten aanzien van de opmerkingen over de tenlastelegging
1.
Het hof stelt vast dat het openbaar ministerie weliswaar deels aan de door de rechtbank onder het kopje ‘Sub 4’ geuite bezwaren tegemoet is gekomen door de tenlastelegging te wijzigen, maar dat het belang van die bezwaren in onderhavige zaak thans niet meer bestaat nu de ten laste van de verdachte bewezen geachte feiten niet zien op het onderdeel van sub 4 ten aanzien waarvan de rechtbank de tenlastelegging problematisch beschouwt. Hetgeen daarover wordt overwogen schuift het hof om die reden dan ook terzijde.
Ten aanzien van de mensenhandel met betrekking tot [slachtoffer 1] (feit 1 en 2)
1.
Aan de motivering van de vrijspraak door de rechtbank voegt het hof toe dat door het openbaar ministerie nog is aangevoerd dat ook [slachtoffer 8] heeft verklaard dat [slachtoffer 1] onder bedreiging en dwang werkte. Het hof stelt ten aanzien van die verklaring echter vast dat ook die verklaring niet berust op een eigen waarneming. Daarmee blijft de situatie bestaan dat tegenover de belastende verklaringen de ontlastende verklaring van [slachtoffer 1] zelf staat. Dit terwijl de belastende verklaringen op het punt van de bedreiging en dwang merendeels ‘van horen zeggen’ en weinig gedetailleerd zijn, hetgeen hun bewijskracht niet ten goede komt. Bij deze stand van zaken vallen de in het dossier aanwezige sms-berichten en tapgesprekken niet nader te duiden en valt ook op grond daarvan niet wettig en overtuigend te bewijzen dat [slachtoffer 1] haar prostitutiewerkzaamheden onvrijwillig heeft verricht of in een situatie waarin de mogelijkheid ontbrak of was verminderd om een bewuste keuze te maken.
2.
Het hof acht de beslissing van de rechtbank overigens terecht en op goede gronden genomen en spreekt verdachte op grond daarvan tevens vrij van het deel van de tenlastelegging zoals dat in hoger beroep is gewijzigd.
Ten aanzien van de mensenhandel met betrekking tot [slachtoffer 7] (feit 1 en 2)
1.
Aan de overwegingen met betrekking het gebruik van de verklaring van [getuige] voegt het hof toe dat het steunbewijs, dat de rechtbank naar het oordeel van het hof terecht aanwezig acht, ziet op die onderdelen van de tenlastelegging die door de verdediging worden betwist, te weten het bestaan van een uitbuitingssituatie en de betrokkenheid van verdachte daarbij. Daarmee kan naar het oordeel van het hof in het midden worden gelaten of dergelijke steun wordt vereist in de situatie zoals die in hoger beroep is ontstaan ten aanzien van de getuige, namelijk dat de verdediging de betreffende getuige heeft kunnen ondervragen en de getuige ook geen verschoningsrecht toekwam, maar dat de getuige zegt last te hebben van geheugenverlies.
2.
De overige door de raadsman gevoerde verweren vinden naar het oordeel van het hof hun weerlegging in de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien.
3.
In aanvulling op de beslissing van de rechtbank overweegt het hof dat het niet bewezen acht wat aan verdachte na de wijziging van de tenlastelegging in hoger beroep meer of anders ten laste is gelegd dan door de rechtbank bewezen is verklaard en zal de verdachte daarvan vrijspreken.
4.
Het hof acht de beslissing van de rechtbank tot bewezenverklaring voorts terecht en op goede gronden genomen.
Ten aanzien van de mensenhandel met betrekking tot [slachtoffer 11] (feit 2)
1.
In hoger beroep heeft de raadsman betoogd dat de verklaringen van [slachtoffer 11] voor zover die tot het bewijs zijn gebezigd onbetrouwbaar zijn en de gebezigde sms-berichten en taps multi-interpretabel zijn. Het hof verwerpt dat verweer. [slachtoffer 11] is ter terechtzitting in hoger beroep gehoord en heeft daarbij haar eerdere verklaring weliswaar enigszins genuanceerd, maar ook volgehouden dat de verklaring zoals zij die heeft afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg juist is. Voorts heeft zij ter terechtzitting in hoger beroep herhaald dat ze de prostitutie in is gegaan omdat ze emotioneel geen kant op kon omdat ze tegen verdachte ja had gezegd en alles was geregeld terwijl ze verdachte duidelijk had laten weten dat ze niet meer wilde. Daarnaast heeft ze bij die gelegenheid herhaald dat ze door verdachte werd bedreigd en dat ze die bedreigingen serieus nam op basis van de verhalen die ze van andere meisjes hoorde. Ten slotte heeft ze in hoger beroep verklaard dat ze van haar verdiende geld de huur van het appartement betaalde en de rest aan verdachte afdroeg. [slachtoffer 11] is in de kern dus bij haar belastende verklaring gebleven. Deze herhaalde belastende verklaring, welke ondersteund wordt door de verklaring van [slachtoffer 8] en verschillende telefoontaps en sms-berichten, maakt dat de rechtbank de verklaring van [slachtoffer 11] terecht betrouwbaar heeft geacht en de bewijsmiddelen in onderling samenhang bezien geven naar het oordeel van het hof weinig ruimte om de telefoontaps en sms-berichten anders te duiden dan de rechtbank heeft gedaan.
2.
In aanvulling op de beslissing van de rechtbank overweegt het hof dat het niet bewezen acht wat aan verdachte na de wijziging van de tenlastelegging in hoger beroep meer of anders ten laste is gelegd dan door de rechtbank bewezen is verklaard en zal de verdachte daarvan vrijspraken.
3.
Het hof acht de beslissing van de rechtbank tot bewezenverklaring voorts terecht en op goede gronden genomen.
Ten aanzien van de mensenhandel met betrekking tot [slachtoffer 3] (feit 2)
1.
Aan de motivering van de vrijspraak door de rechtbank voegt het hof toe dat hetgeen door het openbaar ministerie in hoger beroep nieuw is aangevoerd (namelijk dat [slachtoffer 3] van bepaalde details op de hoogte was zoals weergegeven op pagina 10 van het requisitoir) op z’n hoogst nog kan aantonen dat [slachtoffer 3] in de tenlastegelegde periode in de nabijheid van verdachte verkeerde. Ook daarvoor geldt echter dat dit onvoldoende steun oplevert voor de verklaring van [slachtoffer 3], ook niet in samenhang met hetgeen door het openbaar ministerie in eerste aanleg is aangevoerd en wat de rechtbank terecht als onvoldoende ondersteunend heeft aangemerkt.
2.
Het hof acht de beslissing van de rechtbank voorts terecht en op goede gronden genomen en spreekt verdachte op grond daarvan tevens vrij van het deel van de tenlastelegging zoals dat in hoger beroep is gewijzigd.
Ten aanzien van de mensenhandel met betrekking tot [slachtoffer 8] (feit 2)
1.
Aan de overwegingen van de rechtbank voegt het hof toe dat de verklaring van [slachtoffer 8] ook op andere dan de door de rechtbank genoemde punten steun vindt in de gebezigde bewijsmiddelen. In het bijzonder de gebezigde telefoontaps en sms-berichten bevestigen het jegens haar gepleegde geweld, de angst die ze had, de controle die op haar is uitgeoefend en de door haar ervaren dwang tot het verrichten van prostitutiewerkzaamheden, zelfs in het geval waarin ze zich ziek voelt na de pas ondergane abortus.
2.
Dat geen sprake is van medeplegen zoals door de raadsman is betoogd vindt zijn weerlegging in de overwegingen van de rechtbank en de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen.
3.
Op pagina 36 van het vonnis leest het hof ‘25 maart 2007’ als ‘25 maart 2006’.
4.
Anders de rechtbank spreekt het hof verdachte vrij van ‘dood te maken en de tante van die [slachtoffer 8] gedreigd en/of laten bedreigen’ en van ‘en en dierbaar huisdier’. Het hof zal het vonnis op dit onderdeel vernietigen. Voorts overweegt het hof in aanvulling op de beslissing van de rechtbank dat het niet bewezen acht wat aan verdachte na de wijziging van de tenlastelegging in hoger beroep meer of anders ten laste is gelegd dan door de rechtbank bewezen is verklaard en zal de verdachte daarvan vrijspraken.
5.
Het hof acht de beslissing van de rechtbank tot bewezenverklaring voorts terecht en op goede gronden genomen.
Ten aanzien van de mensenhandel met betrekking tot [slachtoffer 9] (feit 2)
1.
Aan de overwegingen van de rechtbank voegt het hof toe dat het, anders dan door de raadsman is betoogd, van oordeel is dat het niet kunnen ondervragen van [slachtoffer 9] niet in de weg staat aan een bewezenverklaring van het feit, nu de rechtbank zich voor het bewijs terecht baseert op meerdere bewijsmiddelen die elkaar onderling ondersteunen ten aanzien van de onderdelen van de tenlastelegging die door de verdediging worden betwist, te weten het bestaan van een uitbuitingssituatie en de betrokkenheid van verdachte daarbij.
2.
In aanvulling op de beslissing van de rechtbank overweegt het hof dat het niet bewezen acht wat aan verdachte na de wijziging van de tenlastelegging in hoger beroep meer of anders ten laste is gelegd dan door de rechtbank bewezen is verklaard en zal de verdachte daarvan vrijspraken.
3.
Het hof acht de beslissing van de rechtbank tot bewezenverklaring voorts terecht en op goede gronden genomen.
Ten aanzien van de poging afpersing [slachtoffer 10] (feit 3) heeft het hof geen aanvullende gronden
Ten aanzien van de deelname aan een criminele organisatie (feit 4 en 5)
1.
Anders dan de rechtbank acht het hof bewezen dat verdachte zich tot en met 7 februari 2007 heeft schuldig gemaakt aan deelname van een criminele organisatie.
2.
Het hof kan zich niet vinden in de conclusie van de rechtbank omtrent de vechtpartij op 8 januari 2007 voor zover die conclusie inhoudt dat die vechtpartij in het kader van de organisatie is gepleegd. Dat neemt niet weg dat vervolgens door de organisatie gezorgd wordt dat diegenen van de organisatie die daarvoor zijn aangehouden worden bijgestaan door advocaten.
3.
Het hof vult de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen aan met navolgende bewijsmiddelen:
 Een tapgesprek tussen [betrokkene 2] alias [betrokkene 2] (stemherkenning) en [betrokkene 3] alias [betrokkene 3] (stemherkenning) op 30 oktober 2006 om 23.41 uur, pagina 48A/36102A en 36102B:
U: Welke meisjes werken door de week zo lang?
Z: Ten eerste het meisje van [betrokkene 4] gegarandeerd.. 6 uur, 7 uur.. helemaal geen probleem, ik zit als een ezel te wachten.. Ze zitten mij aan te staren en zitten te lachen.. Daarna [slachtoffer 12] ook hetzelfde.. en ‘yenge’ (yenge = tante wordt de partner/echtgenote van een mannelijk familielid, vriend genoemd) gaat ook om 4 uur naar huis.. zij zegt van niemand is meer in de straat.. Kijk het is niet zo dat ik aan het klagen ben broeder. Ik ben alleen. Ik heb tot half negen in de ochtend hier zitten wachten. Geloof mij.
U: Hoe kan [slachtoffer 12] werken, dat kan niet dat [slachtoffer 12] werkt, misschien is het een keer voorgekomen.
Z: Ze heeft nu een andere kamer genomen. Ze werkte beneden, ze is nu naar nummer 50 gekomen, hier kan ze van 7 uur tot 7 uur werken.. Tot 7 uur in de ochtend. Ik.. geloof mij ik kan het niet meer aan ik ben 37 jaar oud.. als ik iemand bij mij zou hebben dat een van ons gaat en de andere blijft en dat we om de dag kunnen wisselen.. dat is ook niet zo. We hebben niemand aangenomen. Niemand zegt iets. Ik.. Ik zeg dit niet omdat ik ziek ben maar normaal door de weeks.. vrijdag en zaterdag zal ik tot 8 uur in de ochtend wachten en ik heb ook gewacht en ik heb altijd mijn woord gehouden..
U: Ik begrijp het.
Z: Maar zondag, maandag, dinsdag, woensdag, donderdag..
U: Nou oke.. wacht even we gaan het zo doen.. Reis (baas).. wist niet dat zoiets het geval was..
(…) Ik zal dan tegen Reis zeggen..euh..(…) Ik zal naar Reis een telefoonnummer sturen. Hij zal jou bellen en je zult dan met Reis spreken, is dat Oke. Is dat goed?
Z: Akkoord (…) Jij kunt praten met hem het is niet nodig dat ik het vertel..
U: Als ik praat dan gaat het niet.. Jij moet vertellen en zeggen van abi er komen voorvallen voor van zo en zo …”Abi ik wil alles voor jou doen maar als bepaalde dingen zo gebeuren..voor jou wil ik alles wel doen maar jij hebt in het begin tegen mij gezegd van zo en zo zal het gebeuren en later is alles langer gaan duren” moet je zeggen.. Ik blijf alleen over en ik zeg dan ook niets.. begrijp je moet je zeggen.. je moet het zo vertellen..
Z: We hebben in jouw woning gepraat, er waren 8 vrouwen, kun jij je herinneren?
U: Ja.
Z: Dat zal ik ook vertellen, er waren 8 vrouwen, we werkten met twee personen samen met [naam], wij kregen met ons beiden 1000 lira. Ik krijg 500 lira en doe het werk van [naam] en breng de meisjes ook weg.. ik doe het alleen.
U: Jij moet zeggen van ik vraag niet om geld..(…) mijn lichaam kan het niet aan. Ik breng de meisjes heen en weer en na een bepaald tijdstip verdraagt mijn lichaam het niet. Geloof mij abi moet je zeggen.
Z: Dank je wel voor je advies.
 Een proces-verbaal van verhoor van [getuige] op 27 januari 2010 bij de rechter-commissaris en voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van de getuige:
Als de rechter-commissaris mij vraagt wat [betrokkene 5] en [betrokkene 3] dan hebben gezegd over [verdachte] dan zeg ik dat zij gezegd hebben dat hij een grote jongen was van daar. Als de rechter-commissaris vraagt wat ik daarmee bedoel, dan zeg ik: “vrouwenhandel”. Zij hebben gezegd dat hij vrouwen verkoopt. Dit hebben ze ook van [betrokkene 6] gezegd’.
 Een tapgesprek op 21 februari 2006, 22.41 uur, pagina 50/36833A:
[verdachte] alias [verdachte] wgd [naam]. K: Moeten we deze jongen slaan? (…) M: Hij zit in het restaurant… zeg tegen hem… Ga naar binnen en zeg ‘alles wat je tegen de ooms [politie] hebt gezegd dat moet ingetrokken worden, indien het niet ingetrokken wordt, dan is het slecht met je gesteld” moet je zeggen en daarna moeten jullie weggaan (…) meer niet. Ons mannetje die ’s middags samen met het meisje was gekomen die hebben ze vastgezet… Zeg ‘ga erheen, doe alles wat je moet doen, zet het recht, anders zal het heel slecht voor jou er uit zien’ moet je zeggen
 Een tapgesprek op 16 februari 2006, 22.59 uur, pagina 49A/36556A:
[verdachte] wgd NNman. M: zeg tegen hem [verdachte] heeft hier de zeggenschap (…) zeg dat maar, dan strijken we meteen neer op hun hoofden. N: hahaha, is goed… ik zal een paar dagen aankijken, misschien is hij wel een spion, die door hen gestuurd is weet je, dat ie naar de situatie moet kijken. M: Ja toch, je moet het direct zeggen dat stuur ik onze [naam] er op af, maak je je maar geen zorgen. N: Hij vertelde verder dat [naam] en zo hier waren, ik heb gezegd: Ik neuk de kont van [naam], die heeft klappen gekregen en is weggegaan. We hebben niks met hen te maken heb ik gezegd en dat we een andere groep hebben [ntv] … we zien het wel (…) M: Praat met hem daar, zeg maar dat [verdachte] hier de zeggenschap heeft en zeg van ‘weet [verdachte] wel dat je hierheen gekomen bent’ (…) We nemen het, krijg jij het weekgeld.
4.
Het hof acht de beslissing van de rechtbank tot bewezenverklaring overigens terecht en op goede gronden genomen.
Ten aanzien van de strafmotivering
1.
Het hof begrijpt de overwegingen die de rechtbank in de strafmotivering aan de pleegperiode ten aanzien van [slachtoffer 9] wijdt aldus dat zij in een periode van 5 maanden gedurende drie a vier dagen door verdachte is uitgebuit.
2.
In reactie op hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht overweegt het hof dat het geen aanleiding ziet eventuele negatieve beeldvorming te verdisconteren in de strafoplegging nu op geen enkele manier aannemelijk is geworden in welk opzicht en in welke mate verdachte daarvan nadeel heeft ondervonden.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet ontvankelijk in het hoger beroep voor zover gericht tegen de beslissing terzake het onder 1 (voor zover het de mensenhandel ten aanzien van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] betreft) en 2 (voor zover het de mensenhandel ten aanzien van [slachtoffer 1], [slachtoffer 3], [slachtoffer 4], [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] betreft) ten laste gelegde.
Verklaart de officier van justitie niet ontvankelijk in het hoger beroep voor zover dat is gericht tegen de beslissing terzake het onder 1 (voor zover het de mensenhandel van [slachtoffer 2] betreft) en 2 (voor zover het de mensenhandel ten aanzien van [slachtoffer 4], [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] betreft) ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, ten aanzien van de bewezenverklaring van het onderdeel ‘dood te maken en de tante van die [slachtoffer 8] gedreigd en/of laten bedreigen’ en van ‘en en dierbaar huisdier’ terzake van feit 2 met betrekking tot [slachtoffer 8] en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor het overige en met in acht neming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr J.P. Bordes, voorzitter,
mr M. Otte en mr P.L.M van Gorkom, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr R. Robroek, griffier,
en op 22 november 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.