ECLI:NL:GHARL:2013:8924
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Hoger beroep
- J.P. Bordes
- M. Otte
- P.L.M. van Gorkom
- Rechtspraak.nl
Bevestiging vrijspraak mensenhandel en deelname aan criminele organisatie
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 november 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Almelo van 18 februari 2011. De verdachte was aangeklaagd voor mensenhandel en deelname aan een criminele organisatie. Het hof bevestigde de vrijspraak van de verdachte voor de tenlastegelegde feiten, waaronder mensenhandel met betrekking tot drie slachtoffers en deelname aan een criminele organisatie. De officier van justitie had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, maar het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de uitbuiting van de slachtoffers.
Het hof heeft de argumenten van de verdediging, die door de raadsvrouw mr. G.A. Jansen werd gepresenteerd, overwogen. De verdediging stelde dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard moest worden vanwege schending van het gelijkheidsbeginsel, maar het hof verwierp dit verweer. Het hof concludeerde dat de enkele omstandigheid dat anderen niet vervolgd waren, niet tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie kan leiden. Het hof benadrukte dat het openbaar ministerie vrij is in zijn beslissing om al dan niet tot vervolging over te gaan, mits dit in overeenstemming is met de beginselen van behoorlijke procesorde.
Bij de beoordeling van de tenlasteleggingen concludeerde het hof dat er geen bewijs was dat de verdachte op de hoogte was van de uitbuitingssituatie van de slachtoffers. De rechtbank had de verdachte terecht vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, en het hof bevestigde deze beslissing. Het hof benadrukte dat voor een bewezenverklaring van mensenhandel het opzet van de verdachte gericht moet zijn op het voordeel trekken uit de uitbuiting van een ander, en dat dit niet bewezen kon worden in deze zaak. De beslissing van het hof was dus om het vonnis van de rechtbank te bevestigen, met inachtneming van de overwegingen die het hof had gemaakt.