ECLI:NL:GHARL:2013:8923

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 november 2013
Publicatiedatum
25 november 2013
Zaaknummer
21-000902-11
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vrijspraak mensenhandel en deelname aan criminele organisatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 november 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Almelo. Het hoger beroep was ingesteld door de officier van justitie tegen het vonnis van 18 februari 2011, waarin de verdachte was vrijgesproken van mensenhandel en deelname aan een criminele organisatie. De zaak betreft de verdachte die in verband werd gebracht met mensenhandel met betrekking tot [slachtoffer 1] en deelname aan criminele organisaties. Tijdens de zittingen heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier jaar eiste. De raadsman van de verdachte, mr. J.P. Plasman, pleitte voor vrijspraak.

Het hof heeft vastgesteld dat de formele verweren in hoger beroep niet zijn herhaald en dat de bezwaren van de rechtbank geen belang meer hebben. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de tenlastegelegde mensenhandel, omdat er geen situatie van uitbuiting kon worden aangetoond. De verklaringen van [slachtoffer 1] en andere getuigen boden onvoldoende aanknopingspunten om te concluderen dat de verdachte strafrechtelijk relevant had bijgedragen aan de prostitutiewerkzaamheden van [slachtoffer 1].

Daarnaast oordeelde het hof dat er onvoldoende bewijs was voor de deelname aan de criminele organisatie. De verdachte had weliswaar contact gehad met leden van de organisatie, maar er was geen bewijs dat hij een relevante rol had gespeeld of op de hoogte was van het criminele oogmerk. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, waarbij de verdachte werd vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. De officier van justitie werd niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor het deel dat betrekking had op [slachtoffer 2].

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000902-11
Uitspraak d.d.: 22 november 2013
TEGENSPRAAK
Promis

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Almelo van 18 februari 2011 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 08-963020-07 en 08-963007-08, tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats].

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld. De advocaten-generaal hebben bij akte van 1 juli 2011 het hoger beroep partieel ingetrokken voor zover het appel de feiten 2 en 3 onder parketnummer 08-963007-08 betreft.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van onderscheidenlijk 3 oktober 2011, 1 november 2011, 7 juni 2012, 21 juni 2012, 22 juni 2012, 12 juli 2012, 12 september 2012, 20 december 2012, 5 april 2013, 20 september 2013, 8 oktober 2013, 10 oktober 2013 en 22 november 2013 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal kort en zakelijk weergegeven inhoudende dat verdachte terzake feit 1 (parketnummer 08/963007-08 voor zover dat betrekking heeft op [slachtoffer 1]) en feit 1 en 2 (parketnummer 08-963020-07) zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 4 jaar.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman mr. J.P. Plasman, advocaat te Amsterdam, naar voren is gebracht kort en zakelijk weergegeven inhoudende dat verdachte terzake feit 1 (parketnummer 08/963007-08 voor zover dat betrekking heeft op [slachtoffer 1]) en feit 1 en 2 (parketnummer 08-963020-07) zal worden vrijgesproken.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

Met zijn beslissing van 1 november 2011 heeft het hof het openbaar ministerie terzake het onder parketnummer 08/963007-08 tenlastegelegde feit 1 voor zover dat betrekking heeft op [slachtoffer 2] reeds niet-ontvankelijk heeft verklaard in het ingestelde hoger beroep.
Op grond van het voorstaande zijn in hoger beroep dus nog de volgende feiten aan de orde:
- feit 1 (parketnummer 08/963007-08): (medeplegen van) mensenhandel met betrekking tot [slachtoffer 1] in verschillende varianten
- feit 1 en 2 (parketnummer 08-963020-07): telkens deelname aan een criminele organisatie

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis van de rechtbank, voor zover in hoger beroep aan de orde, bevestigen met dien verstande dat het verdachte op basis van hetgeen door de rechtbank is overwogen ook van het in hoger beroep gewijzigde deel van de tenlastelegging vrijspreekt en voorts met aanvulling/verbetering van de navolgende gronden.
1.
De formele verweren zijn in hoger beroep niet herhaald en behoeven derhalve thans geen bespreking.
2.
Het hof stelt vast dat het openbaar ministerie weliswaar deels aan de door de rechtbank onder het kopje ‘Sub 4’ geuite bezwaren tegemoet is gekomen door de tenlastelegging te wijzigen, maar dat in onderhavige zaak de bezwaren van de rechtbank geen belang meer hebben omdat het hof verdachte ten aanzien van de tenlastegelegde mensenhandel vrijspreekt vanwege het ontbreken van een situatie van uitbuiting. Hetgeen daarover wordt overwogen door de rechtbank schuift het hof om die reden dan ook terzijde.
3.
Ten aanzien van de tenlastegelegde mensenhandel met betrekking tot [slachtoffer 1] overweegt het hof ter aanvulling als volgt.
[slachtoffer 1] is een van de vrouwen die in het (Sneep-)dossier voorkomen die niet belastend verklaren over de verdachten in het (Sneep-)dossier. Het hof is zich er van bewust dat het mogelijk is dat de vrouwen, onder wie [slachtoffer 1], die in dit dossier voorkomen en die zich als het ware in het prostitutiesysteem/-milieu bevonden waarvan verdachte ook deel uitmaakte, uit angst of om andere redenen (bijvoorbeeld omdat zij op het moment van verklaren een relatie met een van de verdachten hadden) in strijd met de waarheid gunstig hebben verklaard over de rol van verdachte en zijn medeverdachten. Dit kan echter niet op voorhand worden aangenomen en zal moeten blijken uit andere zich in dit dossier bevindende bewijsmiddelen, die voldoende duidelijkheid bieden over de feiten en omstandigheden, op grond waarvan de ten laste gelegde uitbuiting aangenomen zou kunnen worden. Naar het oordeel van het hof bieden de aanwezige bewijsmiddelen ten aanzien van [slachtoffer 1] die duidelijkheid niet en wel op de door de rechtbank overwogen gronden. Ook de in hoger beroep door het openbaar ministerie aan het dossier toegevoegde verklaringen bieden die duidelijkheid niet. Met uitzondering van de verklaring van [getuige] zijn ook die verklaringen van horen zeggen op het punt van de tenlastegelegde dwang, terwijl [getuige] haar verklaring dat zij
gezienheeft dat verdachte [slachtoffer 1] heeft geslagen ter terechtzitting in hoger beroep heeft genuanceerd in die zin dat ze dat slechts heeft
gehoord. Het dossier biedt naar het oordeel van het hof onvoldoende aanknopingspunten om de eerste verklaring van [getuige] waarschijnlijker te achten dan de tweede verklaring, temeer daar [getuige]’s verklaring ter terechtzitting in hoger beroep niet kan worden uitgelegd als een verklaring waarin ze in alle opzichten en voor alle verdachten in het (Sneep-)dossier ontlastend verklaart.
Op basis van het dossier kan naar het oordeel van het hof dan ook niet wettig en overtuigend worden bewezen dat [slachtoffer 1] haar prostitutiewerkzaamheden onvrijwillig heeft verricht of in een situatie waarin de mogelijkheid ontbrak of was verminderd om een bewuste keuze te maken. Bij die stand van zaken kan verdachte niet worden veroordeeld voor het leveren van een strafrechtelijk relevante bijdrage aan [slachtoffer 1]’s prostitutiewerkzaamheden en heeft de rechtbank hem dan ook terecht van de tenlastegelegde mensenhandel in al haar tenlastegelegde varianten vrijgesproken.
4.
Ten aanzien van de tenlastegelegde deelname aan de criminele organisaties overweegt het hof ter aanvulling dat, anders dan door het openbaar ministerie in het requisitoir is gedaan, aan dat bewijs niet kan meewerken dat verdachte zich zelf schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel, nu verdachte daarvan in alle opzichten wordt vrijgesproken. Daarmee blijft over dat verdachte contact heeft gehad met verschillende leden van de criminele organisaties, dat verdachte een enkele keer diensten verleende aan verschillende van die leden en dat hij door verschillende getuigen als lid van die organisaties is aangemerkt. Het dossier biedt echter geen bewijsmiddelen die concreet zicht leveren op de rol die verdachte in die organisatie zou hebben gespeeld en op zijn wetenschap over het criminele oogmerk van de organisaties. Bij gebreke van dergelijk bewijs is het niet onaannemelijk dat verdachte niet betrokken was bij het samenwerkingsverband, dat zijn activiteiten incidenteel waren, dat hij geen rechtens relevante rol in die organisatie heeft gespeeld en evenmin wist wat het oogmerk van die organisaties was. De rechtbank heeft verdachte dan ook terecht vrijgesproken van de tenlastegelegde deelname aan de criminele organisaties.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder parketnummer 08/963007-08 tenlastegelegde feit 1 ten aanzien van [slachtoffer 2].
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr J.P. Bordes, voorzitter,
mr M. Otte en mr P.L.M van Gorkom, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr R. Robroek, griffier,
en op 22 november 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.