ECLI:NL:GHARL:2013:8919

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 november 2013
Publicatiedatum
25 november 2013
Zaaknummer
21-000904-11
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vrijspraak deelname aan criminele organisatie na hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 november 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Almelo van 18 februari 2011. De verdachte, die zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland was, was in eerste aanleg vrijgesproken van deelname aan een criminele organisatie. De officier van justitie had hoger beroep ingesteld tegen deze vrijspraak. Het hof heeft het onderzoek gevoerd op meerdere terechtzittingen, waarbij de advocaat-generaal een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 8 maanden had gevorderd voor de verdachte. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. M.A.C. de Vilder, pleitte voor vrijspraak van de verdachte.

Het hof heeft vastgesteld dat de rechtbank in eerste aanleg de verdachte terecht had vrijgesproken van deelname aan een criminele organisatie. Het hof overwoog dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte op de hoogte was van het criminele oogmerk van de organisatie. De verdachte had slechts gedurende een korte periode bodyguardwerkzaamheden verricht en er was geen concreet bewijs dat hij wist van de criminele activiteiten van de organisatie. Het hof concludeerde dat de rechtbank de verdachte terecht had vrijgesproken, omdat er geen bewijs was dat de verdachte wist wat het oogmerk van de organisatie was.

Het hof verklaarde de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de beslissing ter zake van het onder 1 ten laste gelegde en bevestigde het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen. De uitspraak werd gedaan door de meervoudige kamer voor strafzaken, onder leiding van voorzitter mr. J.P. Bordes, en in aanwezigheid van de raadsheren mr. M. Otte en mr. P.L.M. van Gorkom, met mr. R. Robroek als griffier.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000904-11
Uitspraak d.d.: 22 november 2013
TEGENSPRAAK
Promis

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Almelo van 18 februari 2011 met parketnummer 08-963009-07 in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
Zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van onderscheidenlijk 3 oktober 2011, 1 november 2011, 22 juni 2012, 12 juli 2012, 12 september 2012, 20 december 2012, 5 april 2013, 20 september 2013, 8 oktober 2013, 11 oktober 2013 en 22 november 2013 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal kort en zakelijk weergegeven inhoudende dat verdachte terzake feit 2 zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 8 maanden.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door en namens verdachte door zijn raadsvrouw mr. M.A.C. de Vilder, advocaat te Amsterdam, naar voren is gebracht kort en zakelijk weergegeven inhoudende dat verdachte terzake feit 2 zal worden vrijgesproken.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

Het hof heeft met zijn beslissing van 1 november 2011 het openbaar ministerie terzake feit 1 reeds niet-ontvankelijk heeft verklaard in het ingestelde hoger beroep.
Op grond van het voorstaande is in hoger beroep dus nog het volgende feit aan de orde:
- feit 2: deelname aan een criminele organisatie
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis van de rechtbank, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, bevestigen met aanvulling/verbetering van de navolgende gronden.
1.
De formele verweren strekken in hoger beroep slechts tot strafvermindering indien het hof tot een bewezenverklaring zou komen. Gelet op de beslissing van het hof hoeven die verweren thans geen bespreking. Ten overvloede overweegt het hof dat het zich kan vinden in de verwerping en motivering van het verweer door de rechtbank met betrekking tot de geheimhoudersgesprekken.
2.
Ten aanzien van de tenlastegelegde deelname aan de criminele organisaties overweegt het hof dat uit het dossier slechts blijkt dat verdachte gedurende een korte periode bodyguardwerkzaamheden heeft verricht, dat hij daarvoor contact had met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], dat hij eenmaal in een telefoongesprek met [medeverdachte 1] spreekt over een meisje dat ‘van ons’ is, dat hij nieuwe bodyguards op de wallen heeft rondgeleid, dat hij met nieuwe bodyguards is meegelopen en dat hij door verschillende getuigen als lid van de organisatie is aangemerkt. Het dossier biedt echter geen bewijsmiddelen die concreet zicht opleveren op verdachtes wetenschap over het criminele oogmerk van de organisatie. Dergelijk bewijs is ook niet te vinden in de omstandigheid dat hij in opdracht van [medeverdachte 1] [slachtoffer] heeft geholpen bij het ophalen van haar spullen nu niet blijkt dat verdachte er van op de hoogte was dat [slachtoffer] werd uitgebuit en dat zij in dat verband door [medeverdachte 1] van [betrokkene] is ‘weggepakt’ en aan [medeverdachte 3] is gegeven.
Bij gebreke van bewijs over wat verdachte ten tijde van zijn werkzaamheden wist van het crimineel samenwerkingsverband, bijvoorbeeld op basis van verdachtes eigen verklaring of een verklaring van een getuige, gaat het hof het te ver om zijn wetenschap slechts af te leiden uit hetgeen in feitelijke zin omtrent verdachte uit het dossier blijkt. Als zulk bewijs kan ook niet dienen dat achteraf kan worden vastgesteld dat [medeverdachte 1] en diegenen waarmee deze [medeverdachte 1] zich omringde zich schuldig hebben gemaakt aan (grootschalige) seksuele uitbuiting van vrouwen. Zoals overwogen dient er ten aanzien van verdachte concreet bewijs te zijn over zijn wetenschap ten tijde van zijn gedragingen.
Het hof acht het op basis van het voorgaande niet onaannemelijk dat verdachte, mede gelet op de korte tijdsperiode waarin hij bodyguardwerkzaamheden heeft verricht, niet wist wat het oogmerk van de organisatie rondom [medeverdachte 1] was. De rechtbank heeft verdachte dan ook terecht vrijgesproken van de tenlastegelegde deelname aan de criminele organisatie.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1 ten laste gelegde.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr J.P. Bordes, voorzitter,
mr M. Otte en mr P.L.M van Gorkom, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr R. Robroek, griffier,
en op 22 november 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.