ECLI:NL:GHARL:2013:8865

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 november 2013
Publicatiedatum
21 november 2013
Zaaknummer
21-002814-13
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mensenhandel en uitbuiting in een vriendschapsrelatie met langdurige gevolgen voor het slachtoffer

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 november 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Nederland. De verdachte, geboren in 1981, werd beschuldigd van mensenhandel en het uitbuiten van een slachtoffer gedurende een periode van twee jaar. De zaak kwam voort uit een vriendschapsrelatie die geleidelijk veranderde in een situatie van stuitende uitbuiting. De verdachte en zijn medeverdachten hebben het slachtoffer gedwongen tot het verrichten van arbeid en diensten, waarbij zij opzettelijk voordeel trokken uit deze uitbuiting. De verdediging voerde aan dat er sprake was van onherstelbare vormverzuimen, maar het hof oordeelde dat deze verzuimen voldoende waren gecompenseerd door getuigenverklaringen en dat er geen aanleiding was voor niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.

Het hof oordeelde dat de verdachte schuldig was aan de tenlastegelegde feiten en legde een gevangenisstraf op van 24 maanden. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die materiële en immateriële schade had geleden als gevolg van de uitbuiting. De vordering tot schadevergoeding werd toegewezen tot een bedrag van € 20.040,00, bestaande uit € 12.540,00 aan materiële schade en € 7.500,00 aan immateriële schade. De uitspraak benadrukt de ernst van mensenhandel en de gevolgen daarvan voor slachtoffers, evenals de verantwoordelijkheden van de verdachte en zijn medeverdachten.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002814-13
Uitspraak d.d.: 18 november 2013
TEGENSPRAAK
Promis

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Nederland van 28 januari 2013 met parketnummer 07-663142-12 in de strafzaak tegen

[Verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [datum] 1981,
wonende te [woonplaats], [adres]

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld, voor zover het betreft het onder 1 tenlastegelegde.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 4 november 2013 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal strekkende tot:
 bepaling door het hof van de door de rechtbank opgelegde straf voor het door de rechtbank onder 2, 3, 4, 5 6 en 8 bewezen verklaarde op een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden;
 vernietiging van het vonnis in eerste aanleg voor zover in hoger beroep aan de orde;
 veroordeling van verdachte ter zake het onder 1 tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van het voorarrest;
 toewijzing van de vordering tot immateriële schade van de benadeelde partij
[benadeelde partij 1] tot een bedrag van € 7.500,--, hoofdelijk, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
 niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] in het meer gevorderde, zowel wat betreft de materiële als de immateriële schade;
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. A.C. Huisman, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, vernietigen en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en voor zover in hoger beroep aan de orde- tenlastegelegd dat:
1.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2009 tot en met 13 januari 2012 te [plaats] en/of [plaats] (Duitsland) en/of [plaats] (Duitsland), althans in Nederland en/of Duitsland,
(lid 3)
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen
een ander, te weten, [benadeelde partij 1],
(lid 1 sub 4)
door dwang, geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) of door dreigen met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en), door afpersing, fraude, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten
dan wel onder voornoemde omstandigheden enige handelingen heeft ondernomen waarvan verdachte en/of zijn medeverdachte(n) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat voornoemde persoon zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten
en/of
(lid 1 sub 6) (telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [benadeelde partij 1];
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (één of meermalen)
terwijl die [benadeelde partij 1] slecht/nauwelijks, kan lezen en/of schrijven;
  • die [benadeelde partij 1] voorgehouden dat hij schulden aan verdachte en/of zijn mededader(s) had en/of
  • de financiële administratie van die [benadeelde partij 1] overgenomen en/of
  • de betaalpas en/of bankrekening op naam van die [benadeelde partij 1] en/of zijn dochter in beheer genomen en/of gehouden en/of
  • die [benadeelde partij 1] mishandeld en/of
  • die [benadeelde partij 1] geïntimideerd en/of
  • die [benadeelde partij 1] verbaal bedreigd en/of
  • die [benadeelde partij 1] een vuurwapen getoond en/of
  • een inbraak in scene gezet en die [benadeelde partij 1] hiervan aangifte laten doen bij de politie en/of
  • die [benadeelde partij 1] auto’s op zijn naam laten zetten en/of
  • een hennepkwekerij opgezet in de woning van die [benadeelde partij 1] en/of
  • die [benadeelde partij 1] een BV laten oprichten en/of een subsidie aangevraagd voor die BV en/of
  • die [benadeelde partij 1], voornamelijk/mede gedurende de nacht, zonder beschermende kleding en in een ongekoelde ruimte, vlees laten verwerken en/of
  • die [benadeelde partij 1] klussen laten verrichten in de woning(en) van (de familie van) verdachte en/of zijn mededader(s)
  • die [benadeelde partij 1], als gestolen opgegeven, auto’s laten slopen en/of
  • tijdens het verrichten van voornoemde werkzaamheden die [benadeelde partij 1] geen, althans nauwelijks, rust gegund en/of
  • die [benadeelde partij 1] niet, althans nauwelijks, betaald voor voornoemde werkzaamheden en/of geen, althans geen in verhouding staande, tegenprestatie geleverd.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Over vormverzuimen en eventuele daaraan te verbinden rechtsgevolgen

Van de zijde van de verdediging is het verweer gevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in de vervolging omdat er sprake is van onherstelbare vormverzuimen als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Het betreft, kort weergegeven, de volgende door de verdediging gestelde vormverzuimen:
1.
De voor de verdediging meest belangrijke verhoren zijn niet auditief opgenomen, hetgeen in strijd is met de aanwijzing auditief en audiovisueel registreren van verhoren van het Openbaar Ministerie.
2.
Belangrijke getuigen hebben elkaars verhoren bijgewoond.
3.
Beïnvloeding van een belangrijke getuige door middel “Worksheet 3”.
Aangever heeft op 8 februari 2012 aan de politie een document (Worksheet 3) overhandigd dat is opgesteld door getuige [getuige 1]. Bij het opstellen daarvan is de getuige [benadeelde partij 1] dan wel de getuige [getuige 1] ontoelaatbaar beïnvloed.
4.
Gang van zaken tijdens de verhoren van medeverdachte [medeverdachte 1].
Er zijn grote verschillen tussen de geluidsband van het verhoor en de vastlegging ervan op papier. Daarnaast heeft de politie behoorlijk ingepraat op [medeverdachte 1].
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Aan de hand van de volgende vragen worden de door de verdediging gestelde vormverzuimen beoordeeld:
 Is er sprake van een vormverzuim?
 Indien sprake is van een vormverzuim:
Is dit vormverzuim onherstelbaar?
 Indien sprake is van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359aSv:
Welke sanctie dient aan het vormverzuim te worden verbonden?
Ad 1. Het niet auditief opnemen van verhoren.
Is er sprake van een vormverzuim?
Ten tijde van de verhoren van aangever, getuigen en verdachten bij de politie was de ‘Aanwijzing auditief en audiovisueel registreren van verhoren van aangevers, getuigen en verdachten’ van toepassing. Deze aanwijzing kan als recht in de zin van artikel 79 de Wet op de Rechterlijke Organisatie worden aangemerkt.
Conform deze aanwijzing hadden de betreffende verhoren auditief geregistreerd dienen te worden. Nu dit niet is gebeurd, is er sprake van een vormverzuim.
Is dit vormverzuim onherstelbaar?
Het vormverzuim is naar zijn aard onherstelbaar omdat niet alsnog auditieve registratie van de destijds gehouden verhoren kan plaats vinden. Dat stelt aan de orde de vraag of dit verzuim moet leiden tot uitsluiting van het bewijs van de verklaringen van aangever.
Bewijsuitsluiting kan als op grond van artikel 359a, eerste lid, Sv voorzien rechtsgevolg uitsluitend aan de orde komen indien het bewijsmateriaal door het verzuim is verkregen en komt slechts in aanmerking indien door de onrechtmatige bewijsgaring een belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden.
Vastgesteld kan worden dat diverse bij de betreffende verhoren betrokken personen als getuige zijn gehoord door de rechter-commissaris. Uit deze verklaringen kan worden afgeleid hoe de verhoren bij de politie zijn verlopen. Aldus is adequate compensatie geboden voor het gemis van de auditieve registratie van die verhoren. Indien al moet worden aangenomen dat zich de situatie voordoet dat door het niet auditief registreren van de verhoren van aangever een belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift in aanzienlijke mate is geschonden geldt dat het nadeel dat daardoor is veroorzaakt middels de genoemde getuigenverhoren zodanig is gecompenseerd, dat voor sanctionering van het verzuim geen aanleiding bestaat.
ad 2. Getuigen hebben elkaars verhoren bijgewoond.
Is er sprake van een vormverzuim?
Uit de verhoren van [benadeelde partij 1] blijkt dat zijn broer [getuige 2] bij de verhoren aanwezig is geweest. Verder blijkt uit het verhoor van [getuige 1] bij de rechter-commissaris dat zij eenmaal bij een verhoor van [benadeelde partij 1] aanwezig is geweest.
Voorts blijkt uit de verhoren bij de rechter-commissaris dat [benadeelde partij 2] bij het verhoor van [getuige 2] op 13 januari 2012 aanwezig is geweest. [benadeelde partij 2] verklaart bij de rechter-commissaris dat zij toen de verklaring van [getuige 2] deels heeft bevestigd en ook heeft aangevuld. [getuige 2] verklaart bij de rechter-commissaris dat een kwart van de verklaring op 13 januari 2012 afkomstig is van hem en de rest aangevuld is door [benadeelde partij 2].
Het hof stelt voorop dat het enkele feit dat een ander aanwezig is geweest bij een verhoor niet maakt dat er sprake is van een vormverzuim. Een dergelijke aanwezigheid is niet in strijd met enige rechtsregel, ook niet indien dit meerdere malen (‘stelselmatig’) gebeurt. Daar is meer voor nodig. Dat meerdere is ten aanzien van het bijwonen van de verhoren van [benadeelde partij 1] niet gesteld of gebleken. Uitsluitend het feit dat [getuige 2] en [getuige 1] zelf als getuigen in de onderhavige zaak zijn gehoord, is hiertoe onvoldoende nu van enige beïnvloeding door deze getuigen van aangever niet is gebleken.
Ten aanzien van de verhoren van [benadeelde partij 1] is er derhalve geen sprake van een vormverzuim.
Met betrekking tot het bijwonen van het verhoor van [getuige 2] door [benadeelde partij 2] is gebleken dat een deel van de in het proces-verbaal opgenomen verklaring van [getuige 2] afkomstig is van [benadeelde partij 2]. Dat is echter niet vermeld in het betreffende proces-verbaal van verhoor zoals opgemaakt door de politie. Aldus is sprake van een vormverzuim.
Is dit vormverzuim onherstelbaar? (m.b.t. verhoor van [getuige 2])
Bij het verhoor van [getuige 2] bij de rechter-commissaris is alsnog vast komen te staan welke delen van zijn verklaring bij de politie van hem en welke delen van [benadeelde partij 2] afkomstig waren. Het vormverzuim is hiermee hersteld.
ad 3. Beïnvloeding van een belangrijke getuige door middel van “Worksheet 3”.
Is er sprake van een vormverzuim?
Aangever [benadeelde partij 1] heeft op 8 februari 2012 aan de politie een document (Worksheet 3) overhandigd dat is opgesteld met hulp van zijn schoonzus [getuige 1]. ‘Worksheet 3’ is het op schrift gestelde verhaal van aangever over de feiten zoals tenlastegelegd. [getuige 1] is later ook als getuige gehoord.
De verdediging heeft gesteld dat er sprake is van beïnvloeding van aangever door [getuige 1] bij het verwoorden van zijn verhaal.
Er is geen rechtsregel die verbiedt dat een aangever zijn verhaal op schrift stelt en dat doet met hulp van een ander. Daarbij is de totstandkoming van dat document aan de orde gekomen in diverse verhoren van aangever [benadeelde partij 1]. De gestelde gevreesde beïnvloeding door [getuige 1] is niet nader concreet onderbouwd en van beïnvloeding is het hof ook ambtshalve niet gebleken.
Van een vormverzuim is geen sprake.
Voor zover de verdediging tevens heeft bedoeld te stellen dat [getuige 1] in haar hoedanigheid van getuige zou zijn beïnvloed door het met aangever gezamenlijk opstellen van Worksheet 3 merkt het hof op dat een dergelijke beïnvloeding niet nader concreet is onderbouwd en deze het hof ook overigens niet is gebleken.
ad 4. Gang van zaken tijdens de verhoren van [medeverdachte 1].De verdediging heeft gesteld dat, na het afluisteren van de geluidsband met de opname van het verhoor, gebleken is dat het verhoor van [medeverdachte 1] verschilt van de versie zoals deze op schrift is gesteld.
Voor zover daarvan sprake is, zijn deze verschillen aan de orde geweest bij de verhoren van de verbalisanten [verballisant 1] en [verballisant 2] bij de rechter-commissaris, bij de terechtzitting in eerste aanleg en bij terechtzitting in hoger beroep. Het hof is derhalve op de hoogte van de genoemde onvolkomenheden in het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 1]. Daarmee is het verzuim voldoende hersteld.
Conclusie
Van onherstelbare vormverzuimen ex artikel 359a Sv is geen sprake, althans behoeft aan het onder 1 behandelde verzuim niet de bepleite sanctie van niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, noch op onderdelen bewijsuitsluiting te worden verbonden. De verweren van de verdediging worden derhalve verworpen.

Overwegingen met betrekking tot het bewijs

Aangever is ten opzichte van de verdachte en zijn medeverdachten in een zeer kwetsbare positie terecht gekomen doordat zijn administratie was overgenomen door de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1]. Vanuit een vriendschap met verdachte en deze medeverdachten is aangever uiteindelijk in een afhankelijkheidssituatie terecht gekomen, ook ten opzichte van verdachte.
Hij is in toenemende mate door verdachte en zijn medeverdachten onder druk gezet door mishandeling, intimidatie en bedreiging. Daardoor is hij ertoe gebracht om steeds meer klussen en werkzaamheden voor hen te verrichten alsmede hennep in zijn woning te laten kweken, zonder dat daarbij sprake was wederkerigheid in de zin van een afdoende beloning voor de verrichte werkzaamheden.
Dat wettigt de conclusie dat verdachte en zijn medeverdachten aangever hebben uitgebuit en opzettelijk voordeel hebben getrokken uit deze uitbuiting.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 1 januari 2009 tot en met 13 januari 2012 in Nederland en/of Duitsland, tezamen en in vereniging met anderen, een ander, te weten, [benadeelde partij 1],
door geweld of andere feitelijkheden of door dreigen met geweld of door misbruik van een kwetsbare positie heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten
en telkens opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [benadeelde partij 1],
immers hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (één of meermalen)
terwijl die [benadeelde partij 1] nauwelijks, kan lezen en schrijven;
  • die [benadeelde partij 1] voorgehouden dat hij schulden aan verdachte en/of zijn mededader(s) had en
  • de financiële administratie van die [benadeelde partij 1] overgenomen en
  • de betaalpas en bankrekening op naam van die [benadeelde partij 1] en zijn dochter in beheer genomen en gehouden en
  • die [benadeelde partij 1] mishandeld en
  • die [benadeelde partij 1] geïntimideerd en
  • die [benadeelde partij 1] verbaal bedreigd en
  • die [benadeelde partij 1] een vuurwapen getoond en
  • een inbraak in scene gezet en die [benadeelde partij 1] hiervan aangifte laten doen bij de politie en
  • een hennepkwekerij opgezet in de woning van die [benadeelde partij 1] en
  • die [benadeelde partij 1], voornamelijk/mede gedurende de nacht, zonder beschermende kleding en in een ongekoelde ruimte, vlees laten verwerken en
  • die [benadeelde partij 1] klussen laten verrichten in de woning(en) van (de familie van) verdachte en/of zijn mededader(s) en
  • tijdens het verrichten van voornoemde werkzaamheden die [benadeelde partij 1] geen, althans nauwelijks, rust gegund en
  • die [benadeelde partij 1] niet, althans nauwelijks, betaald voor voornoemde werkzaamheden en/of geen, althans geen in verhouding staande, tegenprestatie geleverd.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
mensenhandel, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Bepalen van de door de rechtbank opgelegde straf voor het door de rechtbank onder 2, 3, 4, 5, 6 en 8 bewezen verklaarde
Ten aanzien van de niet aan hoger beroep onderworpen door de rechtbank Oost-Nederland bij vonnis van 28 januari 2013 onder 2, 3, 4, 5, 6 en 8 bewezen verklaarde feiten zal het hof de straf, op de voet van het bepaalde in artikel 423, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering, bepalen op een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte en het slachtoffer hadden aanvankelijk een vriendschappelijke relatie. Zij klusten samen (en met de medeverdachte in deze zaak) aan auto's, verrichtten bouwkundige werkzaamheden aan de sportschool van verdachte in [plaats] en knapten de woning van het slachtoffer op. Wat, aldus, een gewone vriendschap was verkeerde echter langzamerhand in een situatie van stuitende uitbuiting. Die situatie heeft (binnen de bewezen verklaarde periode) ruim twee jaren geduurd. In die periode heeft verdachte samen met anderen het slachtoffer in toenemende mate gedwongen, zonder noemenswaardige beloning, zoveel voor hem en zijn mededader(s)n te werken dat alle normale vriendschapsverhoudingen zoek waren. Het slachtoffer werd uitgebuit en ook verdachte trok voordeel van deze uitbuiting. Dat alles was mogelijk omdat het slachtoffer kwetsbaar was en kwetsbaar gehouden werd door de afhankelijkheid die was komen te bestaan van verdachte en zijn mededaders. Verdachte en zijn mededader(s) hebben daarbij het gebruik van dreigementen en geweld niet geschuwd.
Uit het de verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 2 september 2013 blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het begaan van strafbare feiten. Verdachte is, blijkens het uittreksel, niet eerder voor soortgelijke feiten veroordeeld.
Uitbuiting als in deze zaak bewezen geacht tast de menselijke waardigheid aan. Het is reeds om die reden een ernstig feit. Het slachtoffer in kwestie heeft de druk uiteindelijk niet meer kunnen weerstaan en is volledig ingestort, zelfs in die mate dat een zelfmoordpoging is ondernomen. Ook als aan die zelfmoordpoging en de huidige psychische problemen van het slachtoffer nog andere factoren ten grondslag liggen dan het nu bewezen verklaarde optreden van verdachte en zijn mededader(s) geldt dat dat optreden in ieder geval mede debet is geweest aan het ongeluk waarin het slachtoffer is gestort.
Verdachte kijkt van dit alles weg. In zijn visie is er niets onoorbaars gebeurd. Inzicht in het verwerpelijke karakter van zijn aandeel in de uitbuiting van het slachtoffer ontbreekt kennelijk. Dat maakt dat in zijn voordeel niet kan worden rekening gehouden met een dergelijk inzicht en, in het verlengde daarvan, met de verwachting dat verdachte in de toekomst binnen de wettelijk gestelde grenzen zal handelen.
Alles in overweging nemende is het hof van oordeel dat het door verdachte gepleegde feit dient te worden bestraft met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur dan door de rechtbank in eerste aanleg is opgelegd.
Een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden is ter zake passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 145.719,17. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.000,--. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Daarbij heeft de namens de benadeelde partij optredende mr. M.A. Knobben gesteld dat de benadeelde partij de vordering van de immateriële schade in hoger beroep alsnog met
€ 10.000,-- wil verhogen.
Vooropgesteld zij dat voor zover de benadeelde partij de vordering in hoger beroep heeft willen verhogen, dit op grond van het bepaalde in artikel 421, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering niet mogelijk is.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
Het hof is van oordeel dat genoegzaam is komen vast te staan dat de benadeelde partij materiële schade heeft geleden door het niet betaald krijgen van gewerkte uren tot een bedrag van € 12.540,--. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
- werkzaamheden in en bij de woningen van verdachte in Duitsland 436 uren maal € 15,-- is totaal € 6.540,--,
- werkzaamheden in de woning [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] 60 uren maal € 15,-- is totaal € 900,--,
- werkzaamheden in de woning van [naam] 20 uren maal € 15,-- is totaal € 300,--,
- werkzaamheden in de vleesverwerking 320 uren maal € 15,-- is totaal € 4.800,--.
Voorts is het hof van oordeel dat de immateriële schade genoegzaam is komen vast te staan tot een bedrag van € 7.500,--.
Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen, met dien verstande, dat indien dit bedrag door één of meer van de mededaders geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, de verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Tevens worden beide bedragen vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 januari 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 63 en 273f van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Bepaalt de door de rechtbank opgelegde straf voor het onder 2, 3, 4, 5, 6 en 8 bewezen verklaarde op een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders onder 1 is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 20.040,00 (twintigduizend veertig euro) bestaande uit € 12.540,00 (twaalfduizend vijfhonderdveertig euro) materiële schade en € 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededaders, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de een of meer anderen daarvan in zoverre zullen zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 13 januari 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 13 januari 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 1], een bedrag te betalen van
€ 20.040,00 (twintigduizend veertig euro) bestaande uit € 12.540,00 (twaalfduizend vijfhonderdveertig euro) materiële schade en € 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
135 (honderdvijfendertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover mededaders hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 13 januari 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 13 januari 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededaders van de verdachte voormeld bedrag hebben betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichtingen tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Aldus gewezen door
mr. W.P.M. ter Berg, voorzitter,
mr. L.T. Wemes en mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Nijhuis, griffier,
en op 18 november 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.