ECLI:NL:GHARL:2013:8856

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 november 2013
Publicatiedatum
20 november 2013
Zaaknummer
21-006238-13
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid in hoger beroep wegens te late indiening

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 november 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 3 april 2013. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis, maar het hof oordeelde dat de verdachte niet-ontvankelijk was in het hoger beroep. De dagvaarding voor de terechtzitting van de politierechter was op 12 februari 2013 aan de verdachte betekend, en de termijn voor het instellen van hoger beroep was op 17 april 2013 verstreken. Het hoger beroep werd pas op 11 juli 2013 ingesteld, wat te laat was volgens de wet.

Tijdens de zitting op 1 november 2013 heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat het openbaar ministerie de verdachte onterecht had geïnformeerd, waardoor de verdachte in de veronderstelling verkeerde dat de beroepstermijn nog niet was aangevangen. De raadsman voerde aan dat deze onjuiste informatie een bijzondere omstandigheid vormde die de overschrijding van de termijn verontschuldigbaar maakte. Het hof heeft echter overwogen dat het vertrouwen dat door de Officier van Justitie was gewekt, niet voldoende was om de verdachte ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep. Het hof verwees naar een eerdere uitspraak van de Hoge Raad, waarin werd gesteld dat de verdachte niet in een nadeliger positie was gekomen door het gewekte vertrouwen.

Uiteindelijk heeft het hof het verweer van de raadsman verworpen en geconcludeerd dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de overschrijding van de termijn verontschuldigbaar maakten. De verdachte werd derhalve niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep, en het hof heeft deze beslissing op 15 november 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006238-13
Uitspraak d.d.: 15 november 2013
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 3 april 2013 met parketnummer 16-030559-13 in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 1 november 2013.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman, mr. S. Meeuwsen, naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

De dagvaarding voor de terechtzitting van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland op 3 april 2013 is op 12 februari 2013 in persoon aan verdachte betekend.
Verdachte kon volgens de wet gedurende veertien dagen na de uitspraak van het vonnis op 3 april 2013 – derhalve uiterlijk op 17 april 2013 – daartegen hoger beroep instellen. Het hoger beroep is pas na het verstrijken van die termijn, te weten op 11 juli 2013, ingesteld. In beginsel heeft verdachte derhalve te laat hoger beroep ingesteld.
Ter terechtzitting van het hof heeft de raadsman een mededeling uitspraak houdende het vonnis waarvan beroep overgelegd alsmede een daarbij behorende akte van uitreiking van 2 juli 2013. In de bijsluiter van de mededeling uitspraak is vermeld dat het vonnis waarvan beroep niet onherroepelijk is en dat verdachte daartegen binnen veertien dagen na uitreiking van de mededeling uitspraak een rechtsmiddel kan aanwenden. De raadsman heeft, gelet op het vorenstaande, betoogd dat door het openbaar ministerie de gerechtvaardigde verwachting is gewekt dat de beroepstermijn nog niet was aangevangen. Derhalve is sprake van een bijzondere, de verdachte niet toe te rekenen omstandigheid welke de overschrijding van de termijn verontschuldigbaar doet zijn.
Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
‘De omstandigheid dat, zoals uit de gedingstukken kan blijken, na het verstrijken van de appeltermijn door onjuiste informatie van de Officier van Justitie bij de verdachte het vertrouwen is gewekt dat een alsnog binnen een bij de mededeling van de Officier van Justitie genoemde termijn ingesteld hoger beroep ontvankelijk is, brengt niet mee dat — in geval binnen laatstbedoelde termijn hoger beroep is ingesteld — de rechter art. 408, eerste lidart. 408, eerste lid, onder a, Sv buiten toepassing zou behoren te laten en de verdachte ontvankelijk zou moeten verklaren in zijn hoger beroep. Immers in dat geval is de verdachte op grond van dat — na het verstrijken van de appeltermijn opgewekt — vertrouwen niet in een nadeliger positie gekomen dan indien dat vertrouwen niet zou zijn opgewekt, zodat onvoldoende grond bestaat om het buiten behandeling blijven van het hoger beroep onaanvaardbaar te achten’.
(HR 10 september 1996, NJ 1997,10).
Gelet op het vorenstaande verwerpt het hof het verweer van de raadsman.
Nu ook overigens niet is gebleken van bijzondere, de verdachte niet toe te rekenen omstandigheden welke de overschrijding van de termijn verontschuldigbaar doen zijn, kan de verdachte niet in zijn beroep worden ontvangen Het hof zal de verdachte derhalve niet ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
Aldus gewezen door
mr B.J.J. Melssen, voorzitter,
mr P.R. Wery en mr F.G. Bauduin, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr G.J.B. van Weegen, griffier,
en op 15 november 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr F.G. Bauduin is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.