ECLI:NL:GHARL:2013:8811

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 november 2013
Publicatiedatum
20 november 2013
Zaaknummer
12/00353 LEE
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Watersysteemheffing: Duiding perceel als natuurterrein of ongebouwd overig

In deze zaak gaat het om de watersysteemheffing die aan belanghebbende is opgelegd voor het jaar 2009. De heffingsambtenaar heeft belanghebbende aangeslagen voor een bedrag van € 195,43 voor het perceel dat als 'ongebouwd overig' is geclassificeerd. Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de heffingsambtenaar handhaafde de aanslag. Vervolgens heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank Zwolle-Lelystad, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

De kern van het geschil is of het perceel terecht is aangemerkt als 'ongebouwd overig' of dat het moet worden geclassificeerd als natuurterrein. Het Hof heeft vastgesteld dat het perceel, dat wordt beheerd als kruiden- en faunarijk grasland, voldoet aan de voorwaarden voor een natuurterrein volgens de Verordening op de watersysteemheffing 2009 van het waterschap Regge en Dinkel. Het Hof oordeelt dat de inrichting en het beheer van het perceel in belangrijke mate zijn afgestemd op het behoud van de natuur, en dat de heffingsambtenaar niet heeft aangetoond dat het perceel niet als natuurterrein kan worden aangemerkt.

Het Hof heeft het hoger beroep van belanghebbende gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en de aanslag watersysteemheffing verlaagd tot € 10,23. Tevens is de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende, die zijn vastgesteld op € 1.888. De uitspraak is openbaar gemaakt op 19 november 2013, en beide partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 12/00353
uitspraakdatum:
19 november 2013
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van de
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 24 oktober 2012, nummer Awb 11/679 in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van Lococensus(hierna: de heffingsambtenaar).

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
De heffingsambtenaar heeft belanghebbende voor het jaar 2009 tot een bedrag van € 195,43 aangeslagen in de watersysteemheffing ongebouwd voor het perceel [01] (hierna: het perceel) naar het tarief voor “ongebouwd overig” (€ 41,47/ha).
1.2
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar van 7 februari 2011 de aanslag gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Zwolle-Lelystad (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep met nummer Awb 11/679 ongegrond verklaard.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft, alsmede de overige stukken die partijen het Hof hebben doen toekomen.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2013 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord namens belanghebbende[...] (beheerder perceel), bijgestaan door [...], als gemachtigde van belanghebbende, alsmede namens de heffingsambtenaar [...], bijgestaan door[...] (werkzaam voor[A]).
1.7
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Het perceel heeft een oppervlakte van 4.71.25 ha. Belanghebbende is sinds 1999 eigenaresse van het perceel. Het perceel wordt beheerd volgens het beheertype “Kruiden- en faunarijk grasland”. Tussen 1999 en 2012 bevindt het perceel zich in een overgangsperiode. De drainage is onklaar gemaakt, zodat de gewasgroei vertraagt en de kansen voor de flora en fauna passend bij het natuurdoel worden vergroot. In de overgangsperiode vindt elk jaar begrazing plaats met maximaal 1,5 grootvee-eenheid (gve) tot en met juni en 3 gve daarna. Ook vindt in de overgangsperiode bemesting plaats met ruige stalmest. Langs de randen van het perceel is struweel geplant en het raster is 10 meter teruggeplaatst. Het perceel wordt verpacht aan een agrariër die, met inachtneming van bovenstaande beperkingen, de gewassen maait, het perceel bemest en laat begrazen door de toegestane hoeveelheid vee. De beperkingen maken dat het perceel nog voor 38 percent agrarisch productief is, met andere woorden, door de beperkingen veroorzaakt door het beheer als kruiden- en faunarijk grasland heeft het perceel 62 percent van zijn vermogen tot agrarische productie verloren.
2.2
De Verordening op de watersysteemheffing 2009 van het waterschap Regge en Dinkel (hierna: de Verordening) bepaalt onder meer het volgende:

Artikel 1
Deze verordening verstaat onder:
(…)
f. natuurterreinen: ongebouwde onroerende zaken waarvan de inrichting en het beheer geheel of nagenoeg geheel en duurzaam zijn afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur. Onder natuurterreinen worden mede verstaan bossen en open wateren met een oppervlakte van tenminste één hectare;
g. ongebouwde onroerende zaken: ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterreinen zijn;
(…)”

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is enkel de vraag of de heffingsambtenaar het perceel terecht heeft aangeslagen als “ongebouwd overig”, en niet, zoals belanghebbende bepleit, als natuurterrein.
3.2
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
3.3
De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep en verlaging van de aanslag tot een bedrag van € 10,23.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Partijen zijn verdeeld omtrent de vraag op wie de last rust om te bewijzen dat het perceel al dan niet een natuurterrein is in de zin van de Verordening. Nu tussen partijen geen feiten in geschil zijn, laat het Hof deze vraag echter rusten.
4.2
Tussen partijen is niet in geschil dat kruiden- en faunarijk grasland kan worden aangemerkt als “natuur”, zoals bedoeld in de Verordening. Het Hof zal partijen hierin volgen, nu dit uitgangspunt geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting. Tussen partijen is wel in geschil of de inrichting en het beheer van het perceel geheel of nagenoeg geheel zijn afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van dat kruiden- en faunarijk grasland.
4.3
Onder geheel of nagenoeg geheel moet naar het oordeel van het Hof ook in dit geval worden verstaan 90 percent of meer. Dat betekent dat de inrichting en het beheer van het perceel slechts beperkt, minder dan 10 percent, mogen zijn afgestemd op andere doelstellingen dan het behoud of de ontwikkeling van natuur, zoals in dit geval gebruik ten behoeve van de veehouderij. Voor het antwoord op de vraag in welke mate de inrichting en het beheer zijn afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur, is naar het oordeel van het Hof in een dergelijk geval van belang of, en in hoeverre, daadwerkelijk gebruik wordt gemaakt van het opbrengstgevende vermogen van de grond, buiten de doelstelling behoud of ontwikkeling van natuur (vgl. Hof Arnhem 6 december 2011, nr. 11/00271, ECLI:NL:GHARN:2011:BU8358).
4.4
Tussen partijen is niet in geschil dat de begrazing (dan wel het periodiek maaien) van het perceel essentieel is voor de ontwikkeling van het gebied als kruiden- en faunarijk grasland. Belanghebbende heeft onweersproken gesteld dat andere percelen die vallen onder eenzelfde beheertype maar die niet kunnen worden verpacht, in eigen beheer worden beweid en gemaaid, ook als dit niet kostendekkend is. Gelet hierop moet worden geoordeeld dat belanghebbende weliswaar (middellijk) gebruik maakt van het (rest)opbrengstgevende vermogen van de grond, doch dat zulks geschiedt binnen de doelstelling behoud of ontwikkeling van natuur. Hierin verschilt de onderhavige zaak derhalve met de in 4.3 genoemde procedure. Het feit dat beheer en inrichting van het perceel in zoverre zijn afgestemd op (voor het natuurbeheer essentiële) begrazing door koeien, staat derhalve niet eraan in de weg dat dat beheer en inrichting daarmee tevens zijn afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur.
4.5
Nu gesteld noch gebleken is dat het perceel anderszins niet zou voldoen aan de voorwaarden van een natuurterrein, is het gelijk aan belanghebbende.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Proceskosten

Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken vast op € 1.888 (2 punten voor het (hoger) beroepschrift en 2 punten voor het bijwonen van de zittingen bij de Rechtbank en het Hof à € 472 per punt en wegingsfactor 1).

6.Beslissing

Het Hof:
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
  • verklaart het tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar ingestelde beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vermindert de aanslag watersysteemheffing ongebouwd voor het perceel tot € 10,23;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.888, en
  • gelast dat het waterschap Regge en Dinkel aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 302 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 466 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A.V. Boxem, voorzitter, mr. J.P.M. Kooijmans en mr. J. van de Merwe, in tegenwoordigheid van mr. C.E. te Brake als griffier.
De beslissing is op
19 november 2013in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(C.E. te Brake)
(R.A.V. Boxem)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 19 november 2013
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.