Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
inspecteurvan de
Belastingdienst kantoor Groningen(hierna: de Inspecteur)
1.Ontstaan en loop van het geding
2.De vaststaande feiten
3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
4.Beoordeling van het geschil
Stb.689. Zij betreft de belastingheffing over periodieke uitkeringen, waaronder lijfrente-uitkeringen. Tot 1992 was de saldomethode geregeld in artikel 25, zevende lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet IB 1964). Met ingang van 1992 (Brede Herwaardering I) is de saldomethode opgenomen in artikel 25, eerste lid, onderdeel g, van de Wet IB 1964. De saldomethode houdt, toegepast op lijfrenten, in dat de lijfrente-uitkeringen, daaronder begrepen hetgeen bij afkoop van het recht op lijfrente-uitkeringen wordt genoten, die de tegenwaarde van een prestatie (de betaalde premie) vormen pas worden belast voor zover zij de waarde van de prestatie te boven gaan. De waarde van de prestatie wordt – voor zover van belang – verminderd met de premie die bij de bepaling van het belastbare inkomen in aanmerking kon worden genomen. Daarbij is niet van belang of de premie daadwerkelijk in mindering op het belastbare inkomen is gekomen. Gelet op het in de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001 neergelegde overgangsrecht met betrekking tot bij de invoering van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) bestaande lijfrenteaanspraken en daarvoor betaalde premies is de saldomethode in gevallen als het onderhavige ook onder de Wet IB 2001 van toepassing.