In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 november 2013, staat de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap centraal. De appellant, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.J.M. Postma, heeft de stelling ingenomen dat de man tussen de € 250.000,- en € 300.000,- heeft opgenomen van zijn bankrekening in Duitsland. Het hof heeft de appellant belast met de bewijslast om deze stelling te onderbouwen. Indien de appellant slaagt in het bewijs, ontstaat er voor de man een verzwaarde stelplicht, wat betekent dat hij gedetailleerd inzicht moet geven in de omvang van het opgenomen saldo en het verloop van de bankrekening.
Tijdens de procedure heeft de appellant aangegeven dat hij bewijs wil leveren door het inbrengen van een nader besluit van de Commissie Werkingssfeer, dat hij niet voor 6 september 2013 verwacht. De geïntimeerde, vertegenwoordigd door advocaat mr. W. Boers, heeft opgemerkt dat de appellant geen ander bewijs heeft aangeboden dan het eerdergenoemde rapport en wenst de mogelijkheid te hebben om tegenbewijs te leveren indien de uitkomst van het rapport afwijkt van het eerdere werkingssfeeronderzoek.
Het hof heeft de stukken opnieuw overgelegd voor het wijzen van arrest en heeft op 3 december 2013 de appellant de gelegenheid gegeven om zijn schriftelijke bewijsstuk in te brengen. De geïntimeerde mag vervolgens reageren op het bewijsstuk van de appellant. Het hof heeft iedere verdere beslissing aangehouden, wat betekent dat de zaak nog niet definitief is afgerond en verdere stappen in de procedure volgen.