ECLI:NL:GHARL:2013:8661

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 november 2013
Publicatiedatum
15 november 2013
Zaaknummer
21-005756-13
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontucht met kleinkinderen met hogere strafoplegging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 november 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, een grootvader, werd beschuldigd van ontucht met zijn zes kleinkinderen, waarbij hij hen seksueel heeft misbruikt over een periode van negen jaar. De rechtbank had eerder een gevangenisstraf van zeven jaren opgelegd, maar de officier van justitie ging in hoger beroep en eiste een gevangenisstraf van tien jaren. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, maar de straf verhoogd naar acht jaren en zes maanden, rekening houdend met de ernst van de feiten, de jonge leeftijd van de slachtoffers, en de lange duur van het misbruik. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zijn kleinkinderen ernstig heeft misbruikt en hen onder druk heeft gezet om zijn seksuele wensen te volgen. De verdachte heeft geen inzicht getoond in de ernst van zijn daden en heeft de kinderen in een loyaliteitsconflict gebracht. Het hof heeft ook rekening gehouden met de psychologische rapporten die wijzen op een verhoogd recidivegevaar. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte verplicht is om schadevergoeding te betalen aan de slachtoffers. Het hof heeft de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen tot bedragen van € 8.500, € 7.500 en € 7.500, en heeft de verdachte ook verplicht om deze bedragen te vergoeden. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de impact op de slachtoffers.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005756-13
Uitspraak d.d.: 15 november 2013
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 4 juni 2013 met parketnummer 16-659177-13 in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans verblijvende in het PPC te Vught.

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 1 november 2013 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. M.C. Vermeul, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof is van oordeel dat de eerste rechter op goede gronden heeft geoordeeld en op juiste wijze heeft beslist. Daarom dient het vonnis waarvan beroep met overneming van die gronden te worden bevestigd, behalve voor zover het betreft de aan de verdachte opgelegde straf, de motivering daarvan en de beslissing op de vordering van de benadeelde partijen.
Gezien het vorenstaande zal het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en de beslissing op de vordering van de benadeelde partijen worden vernietigd en zal in zoverre opnieuw worden rechtgedaan.

Oplegging van straf en/of maatregel

De officier van justitie heeft in eerste aanleg een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren geëist. De rechtbank heeft aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren opgelegd. De officier van justitie heeft tegen het vonnis van de rechtbank hoger beroep ingesteld. Ter terechtzitting van het hof heeft de advocaat-generaal eveneens gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren zal worden opgelegd.
Het hof is van oordeel dat gelet op de navolgende factoren, indachtig de op de bewezenverklaarde feiten gestelde strafmaxima, een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren als uitgangspunt heeft te gelden.
1.
De lange duur van het misbruik.
Het hof acht bewezen dat verdachte in de periode van 2004 tot 2013 (negen jaren) zijn zes kleinkinderen seksueel heeft misbruikt. Verdachte heeft één van hen verkracht.
2.
De jonge leeftijd van de slachtoffers.
De kleinkinderen varieerden in de leeftijd tussen de zes en veertien jaren.
3.
De aard van het misbruik.
Het misbruik, bestond onder meer uit het onder dwang brengen van zijn penis in de anus van één van zijn kleinzoons, het soms vastbinden van kleinkinderen aan het bed, het betasten van en likken aan hun geslachtsdelen, het brengen van zijn penis in de mond van een of meer van de kleinkinderen en het zich laten aftrekken. Ook maakte verdachte bij enkele kinderen gebruik van dildo’s. Hij heeft de dildo’s bij die kinderen in het lichaam gebracht en hen bij hemzelf dat laten doen. Een en ander vond regelmatig plaats in het kader van strip- en pokerspelletjes. Als opbouw en ter voorlichting/voorbereiding van de door hem te verrichten seksuele handelingen keek hij met zijn kleinkind(eren) naar pornografische films en afbeeldingen.
4.
De geraffineerde werkwijze van verdachte.
Het misbruik vond vooral plaats wanneer de slachtoffers bij verdachte logeerden en aldus aan zij zorg en waakzaamheid waren toevertrouwd, Verdachte zette de kinderen onder druk hem te volgen in zijn wensen. Bijvoorbeeld door hen duidelijk te maken dat hij Viagra moest slikken om een stijve penis te krijgen en dat hij daar veel geld voor moest betalen. De kinderen hebben jarenlang over het misbruik gezwegen. Ze durfden het niet tegen hun ouders te zeggen, omdat verdachte dat had verboden. Om zijn verbod kracht bij te zetten heeft verdachte tegen de kinderen gezegd dat hij niet meer van hen zou houden als zij erover spraken. Ook heeft hij gezegd dat hij in dat geval naar de gevangenis zou moeten. Daarmee heeft hij de kinderen in een ernstig loyaliteitsconflict gebracht.
5.
Het beschamen van het vertrouwen van verdachtes (klein)kinderen.
Verdachte heeft door zijn handelwijze op ernstige wijze misbruik gemaakt van het aanzien en het vertrouwen dat hij genoot als opa en vader binnen de familie. In het rustige vertrouwen dat hun kind(eren) in goede handen waren bij hun opa hebben de ouders hun kinderen aan verdachte overgelaten. Dat vertrouwen is de basis van elke oppasrelatie. Achteraf hebben de ouders moeten ervaren dat de grootvader van hun kinderen niet (altijd) iets goeds in de zin had als hij aanbood om op te passen. Zonder dat zij dat konden bevroeden brachten zij de kinderen in een situatie, waarin hun kinderen misbruikt konden worden. Daarmee is ook het vertrouwen dat kinderen in hun ouders moeten stellen beschaamd en beschadigd.
6.
De gevolgen van het misbruik.
Uit de gedingstukken is gebleken dat sommige kinderen therapie volgen om het misbruik te verwerken. Het is een feit van algemene bekendheid, gestaafd door wetenschappelijk onderzoek, dat slachtoffers van seksueel misbruik de psychische en lichamelijk gevolgen daarvan nog lange tijd met zich mee kunnen dragen. De feiten zullen hun weerslag hebben op de ouder-kindrelatie en de gezinssituatie. Het is aannemelijk dat ook daarbuiten – met name in de familie- en vriendenkring – de gevolgen voor de betrokkenen voorlopig voelbaar blijven. Vergelding met een lange gevangenisstraf ligt daarom in de rede.
7.
De persoon van verdachte.
Verdachte heeft het welzijn van de aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwde kinderen volstrekt ondergeschikt gemaakt aan de bevrediging van zijn eigen seksuele behoeften. Bovendien lijkt verdachte niet te zijn doordrongen van het laakbare van zijn handelen. Over het feit dat de kinderen uiteindelijk over het misbruik zijn gaan praten en aangifte hebben gedaan, heeft verdachte zijn verontwaardiging en teleurstelling uitgesproken omdat hij met de kinderen had afgesproken om niets te vertellen. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft verdachte verklaard dat hij door hen is verleid tot het verrichten van seksuele handelingen en dat hij in de veronderstelling verkeerde dat zij deze handelingen prettig vonden. Volgens verdachte konden de kinderen, indien zij geen behoefte hadden aan seks, dat eenvoudigweg weigeren. Verdachte heeft aldus volledig miskend dat zijn kleinkinderen, die – in tegenstelling tot een volwassene – vanwege hun leeftijd niet altijd in staat moeten worden geacht de juistheid en de gevolgen van hun handelen te overzien, juist bescherming behoeven tegen dergelijke seksuele gedragingen door een volwassene en moeten kunnen rekenen op die bescherming van de kant van hun naaste familie. De hof rekent het verdachte ten slotte zwaar aan dat – hoewel er, ook bezien vanuit zijn eigen persoonlijkheid, zeker momenten en mogelijkheden waren voor inkeer en beëindiging van het misbruik – hij zijnerzijds niets heeft gedaan om een einde te maken aan het misbruik.
8.
Delictgevaar.
Uit het psychologisch rapport pro justitia van 7 mei 2013 volgt dat verdachte een pedofiele voorkeur heeft hetgeen hem gevaarlijk maakt voor recidive met kinderen, zowel jongens als meisjes. Klinisch wordt de kans op recidive door de psycholoog als gemiddeld tot verhoogd ingeschat. Bovendien wordt in voormeld rapport gesproken over de aanwezigheid van hyperseksualiteit en belangstellingsgebieden van verdachte waardoor hij makkelijk in aanraking zou kunnen komen met kinderen. Dat uit de rapportage eveneens volgt dat verdachte qua attitude meer een incestpleger is dan een misbruikpleger die met vreemde kinderen contact legt en dat misbruik binnen de familie in wetenschappelijke kring als minder recidive gevaarlijk wordt beschouwd, doet daar naar het oordeel van het hof – gelet op de klinische inschatting – niet aan af. Beveiliging van de samenleving is derhalve aangewezen. Daarbij komt dat een gevangenisstraf van lange duur ook vanuit generaal preventief oogpunt is aangewezen.
9.
Geschokte rechtsorde.
Dergelijke feiten leiden, zoals bekend mag verondersteld, bij uitstek tot verontwaardiging en onrust in de maatschappij en zij worden algemeen ten stelligste afgekeurd.
10.
Overige feiten.
Ten slotte houdt het hof rekening met het gegeven dat eveneens is bewezen verklaard dat op de computer van verdachte kinderporno is aangetroffen en dat verdachte een nog erg jonge kleindochter pornografisch materiaal heeft getoond.
Daar staat tegenover dat er aanknopingspunten zijn om van het hiervoor vermelde uitgangspunt van oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren ten gunste van de verdachte af te wijken. Daarbij heeft het hof gelet op de volgende factoren.
11.
Toerekenbaarheid.
Uit het psychologisch rapport pro justitia van 7 mei 2013 volgt dat verdachte lijdende is aan een aanpassingsstoornis met depressieve stemming en het niet exclusieve (seksueel aangetrokken tot beide seksen) type pedofilie. Mogelijk is er ook sprake van een organisch psychosyndroom, zoals (vasculaire) dementie. Deze diagnose is echter uitgesteld. Van de pedofilie en het mogelijke psychosyndroom was ook sprake ten tijde van het tenlastegelegde. Geadviseerd is om verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren. De rechtbank heeft deze conclusie overgenomen en het advies gevolgd. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank op dit punt bevestigd en vindt hierin reden om de aan verdachte op te leggen gevangenisstraf te matigen.
12.
De leeftijd van verdachte.
Het hof zal, mede gelet op de gemiddelde levensverwachting van een man in Nederland, rekening houden met de leeftijd van verdachte, die thans 73 jaren oud is.
13.
Overige omstandigheden de persoon van verdachte betreffende.
Het hof weegt mee dat verdachte de straf, zoals door de rechtbank was opgelegd, heeft geaccepteerd hetgeen naar het oordeel van hof kan getuigen van enige mate van berouw, boetedoening en begrip voor het leed van de slachtoffers dat verdachte heeft veroorzaakt. Verdachte heeft ook ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij bereid is zijn huis te verkopen zodat hij de vastgestelde schadevergoedingen aan de slachtoffers kan betalen.
Het hof merkt nog op dat het hof geen aanleiding ziet om het uittreksel justitiële documentatie van verdachte van 15 oktober 2013, waaruit kan volgt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld, in straf verlagende zin mee te wegen. Uit de gedingstukken kan immers blijken dat verdachte zich in het verleden eerder heeft schuldig gemaakt aan een soortgelijk strafbaar feit. Nu dat echter niet in rechte is komen vast te staan zal het hof die omstandigheid ook niet als strafverzwarende factor mee laten wegen.
Nu verdachte zich over een zo lange reeks van jaren aan het misbruik heeft schuldiggemaakt komt aan de omstandigheid dat hij in de periode die daaraan is voorafgegaan niet veroordeeld werd, geen bijzondere betekenis toe.
Alles afwegende acht het hof, anders dan de raadsman, een hogere gevangenisstraf dan door de rechtbank is opgelegd aangewezen. De vordering van de advocaat-generaal doet evenwel onvoldoende recht aan de omstandigheden zoals hiervoor onder 11 tot en met 13 vermeld. Het hof zal derhalve een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren en zes maanden opleggen. Die straf is passend en geboden.
Het hof merkt daarbij nog op dat artikel 14a van het Wetboek van Strafrecht aan de bepaling van een voorwaardelijk gedeelte van de gevangenisstraf in de weg staat, omdat die mogelijkheid slechts openstaat in geval van oplegging van een gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren. Aan de daartoe strekkende adviezen uit het rapport van de reclassering van 15 mei 2013 en de reeds vermelde psychologisch rapport pro justitia zal het hof dan ook geen gevolg geven.
Een vrijheidsbeperkende maatregel, inhoudende een contactverbod met de slachtoffers en hun familieleden, – zoals door de rechtbank is opgelegd – zal het hof, mede indachtig de lange duur van de op te leggen gevangenisstraf, niet opleggen. De advocaat-generaal heeft een dergelijke maatregel ook niet gevorderd. Het hof gaat er vanuit dat verdachte slechts contact zal opnemen indien dat noodzakelijk is voor zakelijke aangelegenheden en/of daarover overeenstemming bestaat tussen verdachte en de hiervoor bedoelde personen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 8.500,-. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken, en ook niet betwist, dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot en bedrag van € 7.500,-. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken, en ook niet betwist, dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot en bedrag van € 7.500,-. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken, en ook niet betwist, dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 57, 240a, 240b, 242, 244, 245, 247 en 248 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en de beslissing op de vordering van de benadeelde partijen en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur
van 8 (acht) jaren en 6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 2 primair, 3 primair en 4 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 8.500,00 (achtduizend vijfhonderd euro)ter zake van immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1], een bedrag te betalen van
€ 8.500,00 (achtduizend vijfhonderd euro)als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
77 (zevenenzeventig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 5 en 6 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro)ter zake van immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2], een bedrag te betalen van
€ 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro)als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
72 (tweeënzeventig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 3] ter zake van het onder 7 primair en 8 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro)ter zake van immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 3], een bedrag te betalen van
€ 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro)als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
72 (tweeënzeventig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door
mr P.R. Wery, voorzitter,
mr B.J.J. Melssen en mr F.G. Bauduin, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr G.J.B. van Weegen, griffier,
en op 15 november 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. F.G. Bauduin is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.