In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 november 2013, betreft het een geschil tussen een vader en een moeder over de verdeling van zorg- en opvoedingstaken van hun minderjarige kind, geboren op 14 augustus 2005. Het huwelijk van de ouders is op 29 mei 2008 ontbonden door echtscheiding. In eerste aanleg heeft de rechtbank Utrecht op 12 december 2012 de vader het recht op omgang met het kind ontzegd voor de duur van drie jaren, wat de vader in hoger beroep aanvecht. De moeder heeft in incidenteel hoger beroep verzocht om de ontzegging van het recht op omgang voor een periode van vijf jaren. Tijdens de mondelinge behandeling op 17 oktober 2013 zijn beide ouders verschenen, bijgestaan door hun advocaten, en was ook de Raad voor de Kinderbescherming vertegenwoordigd.
Het hof heeft de grieven van beide partijen gezamenlijk beoordeeld. De moeder baseert haar verzoek op artikel 1:377a lid 3 van het Burgerlijk Wetboek, dat de rechter de mogelijkheid biedt om een ouder het recht op omgang te ontzeggen. Het hof oordeelt dat de vader, als ouder met gezag, niet op basis van dit artikel het recht op omgang kan worden ontzegd, tenzij er sprake is van een gezagswijziging. Het hof concludeert dat er geen bewijs is dat de vader seksueel misbruik heeft gepleegd, maar dat er wel een hevige weerstand van het kind tegen contact met de vader bestaat. Dit heeft geleid tot de beslissing om de vader gedurende negen maanden contactverbod met het kind op te leggen, met de nadruk op het belang van contactherstel tussen het kind en beide ouders.
De beslissing van het hof houdt in dat de vader gedurende deze periode geen contact mag hebben met het kind, maar dat de moeder zich moet inspannen om de band tussen het kind en de vader te bevorderen. De kosten van het geding in hoger beroep worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.