ECLI:NL:GHARL:2013:8642

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 oktober 2013
Publicatiedatum
14 november 2013
Zaaknummer
21-000422-12
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte wegens onrechtmatige aanhouding en politieoptreden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Arnhem. De verdachte was vervolgd voor gewelddadige gedragingen jegens de politie, maar het hof oordeelde dat er sprake was van onrechtmatig en onprofessioneel politieoptreden. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere vrijspraak van de politierechter. Tijdens de zitting op 11 oktober 2013 heeft het hof de zaak onderzocht, waarbij de advocaat-generaal en de raadsman van de verdachte hun standpunten naar voren hebben gebracht.

Het hof concludeerde dat de politie onvoldoende professioneel had opgetreden, met grote inschattingsfouten en een eenzijdig opsporingsonderzoek. De onrechtmatige aanhouding van de verdachte leidde tot de conclusie dat hij zich had mogen verzetten tegen deze aanhouding. Het hof oordeelde dat de politieambtenaren niet handelden in de rechtmatige uitoefening van hun functie, waardoor de verdachte niet schuldig kon worden bevonden aan de tenlastegelegde feiten. De vorderingen van de benadeelde partijen werden afgewezen, omdat de verdachte niet schuldig werd verklaard.

Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en sprak de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten. De beslissing van het hof benadrukt het belang van een behoorlijke procesorde en de rechten van de verdachte in het strafproces.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000422-12
Uitspraak d.d.: 25 oktober 2013
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Arnhem van 23 januari 2012 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 05-506544-09 en 05-701812-10, tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1967],
wonende te [woonplaats], [adres].

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 11 oktober 2013 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. J.W. Soeteman, naar voren is gebracht.

Omvang van het hoger beroep

Het appel is door verdachte zonder beperking ingesteld. Verdachte is in eerste aanleg vrijgesproken van de feiten 1, 2 (partieel) en 3 (parketnummer 05.506544-09). Verdachte zal in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn hoger beroep.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

De raadsman heeft om redenen als na te melden – en opgenomen in zijn pleitnota – geconcludeerd tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
Het hof overweegt als volgt:
Niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging komt slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking, namelijk alleen als het vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronacht-zaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan (vgl. HR 19 december 1995, NJ 1996, 249).
Met betrekking tot de feiten op de dagvaarding met parketnummer 05/506544-09:
Zoals hieronder nog nader zal worden gemotiveerd, is het hof van oordeel dat in deze zaak door de politie onvoldoende professioneel is opgetreden (onheuse bejegening van verdachte bij en na de teruggave van het beslag), dat grote inschattingsfouten zijn gemaakt (een onrechtmatige aanhouding van verdachte na woordenwisseling bij eerder bedoelde teruggave en uitoefening van noodweer van de kant van verdachte) en dat een eenzijdig en onvolledig opsporingsonderzoek werd verricht (het te laat opvragen van camerabeelden die daardoor niet meer veilig konden worden gesteld, het niet horen van ooggetuigen van de aanhouding van verdachte). Gesteld kan worden dat verdachte door deze gang van zaken onmiskenbaar in zijn belangen en rechten is geschaad en het hof acht dit ernstig. Aangezien evenwel niet aannemelijk is geworden dat de betreffende politieambtenaren doelbewust of met grove veronachtzaming de belangen van verdachte hebben geschonden waardoor aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan, kan een en ander niet leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
Overigens is van een aperte misslag van het openbaar ministerie door verdachte te vervolgen voor de tenlastegelegde feiten volgens het hof ook geen sprake.
Het hof verwerpt derhalve het verweer en verklaart het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging.
Met betrekking tot het feit op de dagvaarding met parketnummer 05/701812-10:
Door verbalisant [benadeelde 1] werd aangifte gedaan van smaad, strafbaar gesteld bij artikel 261 van het Wetboek van Strafrecht. Dit feit is ingevolge artikel 269 van het Wetboek van Strafrecht aan te merken als een klachtdelict. Hoewel door aangever geen separate klacht is gedaan, is het hof van oordeel dat deze in dit geval volgt uit de aangifte zelf.
Voorts heeft de raadsman gesteld dat sprake is van schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde, omdat de politie bepaalde uitlatingen heeft gedaan over verdachte in De Gelderlander en zich daarmee schuldig zou hebben gemaakt aan hetzelfde feit als verdachte thans is tenlastegelegd. Nu verdachte daarvoor wel wordt vervolgd en de politie niet zou sprake zijn van willekeur.
Het hof gaat aan deze stelling voorbij. De politie heeft kennelijk in het kader van de bericht-geving over de aanhouding van verdachte op 30 januari 2009 door dagblad De Gelderlander, mededelingen gedaan over de houding en opstelling van verdachte.
Op grond van artikel 167 lid 1 en 242 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering geldt het opportuniteitsbeginsel voor wat betreft de vervolging van strafbare feiten. Lid 2 van deze artikelen bepaalt dat van verdere vervolging kan worden afgezien, ook op gronden aan het algemeen belang ontleend. De beleidsvrijheid van het openbaar ministerie vindt haar begrenzing in de beginselen van een goede procesorde. In dit verband is de vraag in het bijzonder of er sprake is van een kennelijke onredelijke of onbillijke belangenafweging van de kant van het openbaar ministerie dan wel schending van het gelijkheidsbeginsel.
Het hof leidt uit het dossier af dat het openbaar ministerie de persoon heeft willen vervolgen die verantwoordelijk was voor het plaatsen van de advertentie in De Gelderlander, waarbij een foto werd getoond van een politieambtenaar, die zich daardoor in zijn eer en goede naam aangetast voelde en om die reden aangifte heeft gedaan van smaadschrift.
Het hof is van oordeel dat de officier van justitie tot het oordeel heeft kunnen komen dat de mededeling van de politie aan De Gelderlander op relevante punten verschilt van het feit dat verdachte thans is tenlastegelegd en dat derhalve geen sprake is geweest van een kennelijk onredelijke of onbillijke belangenafweging of schending van het gelijkheidsbeginsel. Het hof acht het openbaar ministerie om die reden ontvankelijk in de vervolging.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 05/506544-09:
2:
hij op of omstreeks 30 januari 2009 te Nijmegen toen de aldaar dienstdoende hoofdagent van politie [benadeelde 1] en/of brigadier van politie [verbalisant 1] en/of de in uniform geklede brigadier van politie [verbalisant 2] en/of de in uniform geklede hoofdagent van politie [benadeelde 2] en/of de in uniform geklede aspirant van politie [benadeelde 3] en/of de in uniform geklede aspirant van politie [verbalisant 3] verdachte op verdenking van het overtreden van artikel 198 Wetboek van Strafrecht, in elk geval op verdenking van het gepleegd hebben van enig strafbaar feit, op heterdaad ontdekt, had(den) aangehouden en vastgegrepen, althans vast had(den) teneinde hem ten spoedigste voor te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een politiebureau te Nijmegen, zich met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtena(a)r(en), werkzaam in de rechtmatige uitoefening zijner/hunner bediening, door opzettelijk gewelddadig te duwen en te trekken in een richting tegengesteld aan die waarin bovengenoemde opsporingsambtena(a)r(en) hem trachtte(n) te geleiden en/of door die [benadeelde 1] bij de keel te grijpen en/of door met zijn mond bijtende bewegingen te maken naar die [verbalisant 1] en/of door te krabben en/of schoppende bewegingen richting die opsporingsambtena(a)r(en) te maken;
4:
hij op of omstreeks 30 januari 2009 te Nijmegen, opzettelijk mishandelend (een) ambte-na(a)r(en), te weten [benadeelde 3] (aspirant van politie) en/of [benadeelde 2] (hoofdagent van politie), gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn/hunner bediening, meermalen, althans eenmaal op de handen heeft gekrabd, waardoor voornoemde ambtena(a)r(en) letsel heeft/hebben bekomen en/of pijn heeft/hebben ondervonden;
Zaak met parketnummer 05/701812-10 (gevoegd):
1 primair:
hij op of omstreeks 21 februari 2009 te Nijmegen, althans te Gelderland, althans in Nederland opzettelijk de eer en/of goede naam van [benadeelde 1] (hoofdagent politie Gelderland-Zuid) heeft aangerand door telastlegging van een of meer bepaalde feiten, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, immers heeft verdachte met voormeld doel in de krant De Gelderlander een artikel laten plaatsen met een foto van die [benadeelde 1] met daarbij - zakelijk weergegeven - de oproep "Wie kan inlichtingen verschaffen over de ernstige mishandeling door deze man, van een 41jarige man uit [plaats], op 30 januari 2009 op het stationsplein te [plaats]? email: [e-mail adres]", terwijl verdachte wist dat dit/deze telastgelegde feit(en) in strijd met de waarheid was/waren;
1 subsidiair:
hij op of omstreeks 21 februari 2009 te Nijmegen, althans te Gelderland, althans in Nederland opzettelijk de eer en/of de goede naam van [benadeelde 1] (hoofdagent van politie Gelderland-Zuid) heeft aangerand door telastlegging van een of meer bepaalde feiten, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, immers heeft hij met voormeld doel in de krant De Gelderlander een artikel laten plaatsen met een foto van die [benadeelde 1] met daarbij - zakelijk weergegeven - de oproep "Wie kan inlichtingen verschaffen over de ernstige mishandeling door deze man, van een 41jarige man uit [plaats], op 30 januari 2009 op het stationsplein te [plaats]? email:[e-mail adres]"
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 05/506544-09 onder 2 en 4 en in de zaak met parketnummer 05/701812-10 primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt in het bijzonder ten aanzien van feit 2 vermeld op de dagvaarding met parketnummer 05/506544-09:
Voorafgaand aan het tenlastegelegde feit was verdachte ter zake van verdenking van overtreding van artikel 198 van het Wetboek van Strafrecht door de politie aangehouden. Voor dit feit werd verdachte gedagvaard (feit 1). Het hof is met de politierechter en de raadsman van oordeel dat deze aanhouding onrechtmatig is geweest. Zoals de politierechter heeft overwogen was het strafrechtelijk beslag op de goederen van verdachte reeds opgeheven toen verdachte de goederen op 30 januari 2009 in ontvangst kwam nemen, zodat van een strafbare onttrekking van die goederen aan dat beslag geen sprake kan zijn. Tegen deze onrechtmatige aanhouding heeft verdachte zich verzet. Verdachte werd daarop opnieuw aangehouden, ditmaal ter zake van verdenking van overtreding van artikel 300 eerste lid in verband met artikel 304 tweede lid Wetboek van Strafrecht van het Wetboek van Strafrecht, gepleegd ten aanzien van de politieambtenaren [benadeelde 2] en [benadeelde 3] (p. 14/15 proces-verbaal). Het hof begrijpt het proces-verbaal van de tweede aanhouding aldus dat deze aanhouding eerst heeft plaatsgevonden op het politiebureau nadat verdachte daarnaar was overgebracht, derhalve na het plaatsvinden van de gebeurtenissen waarop feit 4 ziet.
De politierechter heeft verdachte vrijgesproken van bovengenoemd feit 1 en van feit 2 voor zover het betreft de politieambtenaren [benadeelde 1] en [verbalisant 1]. Het hof is – anders dan de advocaat-generaal en de politierechter – van oordeel dat ook de ambtshandelingen van politieambtenaren [verbalisant 2], [benadeelde 2], [benadeelde 3] en [verbalisant 3], gericht op de aanhouding van verdachte als onrechtmatig dienen te worden beschouwd. Bij hun optreden tegenover verdachte waren de verbalisanten [benadeelde 1] en [verbalisant 1] niet werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening. Dat de verbalisanten [verbalisant 2], [benadeelde 2], [benadeelde 3] en [verbalisant 3] niet op de hoogte waren van het onrechtmatige optreden van hun collega’s [benadeelde 1] en [verbalisant 1] toen zij hen assisteerden bij de aanhouding van verdachte maakt dat niet anders. Een eenmaal aangevangen onrechtmatige aanhouding verliest immers niet zijn onrechtmatigheid door de bijstand van later assisterende politiemensen. Verdachte heeft zich verzet tegen de onrechtmatige aanhouding als bovenomschreven door politie-ambtenaren [benadeelde 1] en [verbalisant 1] en mocht zich ook daartegen verzetten. Immers, nu er sprake was van een wederrechtelijke aanranding van verdachte, mocht hij zich daartegen met gepaste middelen verdedigen (artikel 41 Wetboek van Strafrecht). Naar het oordeel van het hof is niet gebleken dat verdachte heeft gehandeld in strijd met het subsidiariteits- en proportionaliteitsvereiste. Daarbij merkt het hof op dat niet is komen vast te staan dat de (lichte) verwondingen bij twee politieambtenaren door verdachtes (bewuste) gedrag zijn veroorzaakt.
Een en ander leidt tot de conclusie dat ook de politieambtenaren [verbalisant 2], [benadeelde 2], [benadeelde 3] en [verbalisant 3] ten tijde van de aanhouding van verdachte niet werkzaam waren in de rechtmatige uitoefening van hun bediening.
Het hof overweegt in het bijzonder ten aanzien van feit 4 vermeld op de dagvaarding met parketnummer 05/506544-09:
Verdachte heeft ontkend de politieambtenaren [benadeelde 3] en [benadeelde 2] te hebben gekrabd. Verbalisant [benadeelde 3] heeft verklaard dat hij verdachte – die was aangehouden en met zijn handen op de rug was geboeid – van een collega heeft ‘overgenomen’ om hem in de politieauto te laten plaatsnemen en dat hij tijdens die handeling pijn voelde aan zijn rechterhand. Toen hij naar zijn hand keek zag hij twee bloedende wondjes. [benadeelde 3] heeft niet gezien hoe dit letsel werd veroorzaakt maar concludeert dat het verdachte moet zijn geweest die de wondjes door krabben heeft veroorzaakt.
Verbalisant [benadeelde 2] heeft verklaard dat hij verdachte bij de transportboeien heeft gepakt en toen voelde dat verdachte hem begon te krabben. Toen [benadeelde 2] keek zag hij dat verdachte met zijn vingers een beweging maakte alsof hij krabde.
Het hof neemt zonder meer aan dat het (hand)letsel van [benadeelde 3] en [benadeelde 2] is ontstaan tijdens de aanhouding van verdachte. Naar het oordeel van het hof bevatten de verklaringen van de politieambtenaren niet rechtstreekse waarnemingen van intentioneel gedrag van de verdachte. Mede gelet op de hectiek tijdens de aanhouding van verdachte en de penibele situatie waarin verdachte verkeerde – door de politie in het gezicht geslagen, door in totaal zes politiemensen overmeesterd en geboeid achter in de politieauto gezet – is naar het oordeel van het hof evenwel niet buiten redelijke twijfel komen vast te staan dat verdachte de politieambtenaren [benadeelde 3] en [benadeelde 2] heeft verwond, laat staan opzettelijk heeft mishandeld.
Het hof overweegt in het bijzonder ten aanzien van het op de dagvaarding met parketnummer 05/701812-10 primair en subsidiair tenlastegelegde:
Verdachte werd op 30 januari 2009 op de openbare weg ter hoogte van het busstation te Nijmegen aangehouden door de politie. Deze aanhouding – die zoals hiervoor overwogen onrechtmatig bleek – vond in eerste instantie plaats door aangever [benadeelde 1] die verdachte daarbij een vuistslag in het gezicht had gegeven. Kort daarop werd [benadeelde 1] geassisteerd door een aantal ter plaatse gekomen collega-politieambtenaren. Omdat verdachte zich bleef verzetten is door de politie fors opgetreden en is geweld tegen verdachte gebruikt, waarna hij geboeid in een politieauto werd afgevoerd.
In het kader van het politieonderzoek werden enkel de betrokken politieambtenaren en verdachte gehoord. Ooggetuigen van de aanhouding zijn niet opgespoord, benaderd of gehoord. Eerst na ruim twee weken (op 16 februari 2009) werd door de politie actie ondernomen door camerabeelden van het incident op te vragen en vervolgens veilig te stellen, maar die bleken inmiddels te zijn gewist of niet voorhanden. Het hof acht de kans dat er wel beelden beschikbaar zouden zijn gekomen als eerder navraag zou zijn gedaan, reëel.
Het hof acht het op grond van het vorenstaande voorstelbaar dat verdachte door de litigieuze advertentie te plaatsen op 21 februari 2009 informatie wilde verzamelen met betrekking tot het tegen hem gepleegde geweld. Aannemelijk is geworden dat er meerdere getuigen moeten zijn geweest van de gebeurtenissen op 30 januari 2009, wier personalia evenwel onbekend waren.
Uit hetgeen verdachte heeft verklaard acht het hof aannemelijk dat het hem ook enkel ging om waarheidsvinding. Van belang daarbij acht het hof nog, dat verdachte de functie en naam van dhr. [benadeelde 1] niet heeft vermeld. Dat verdachte in de advertentie heeft gesproken van “mishandeling” is – gelet op hetgeen eerder is overwogen – niet onjuist. Dat de gevolgen daarvan voor verdachte “ernstig” zijn geweest evenmin. Dat verdachte bij zijn poging tot waarheidsvinding de politie niet heeft betrokken is – nu het geweldsincident de politie zelf betrof en mede ook gelet op zijn eerdere negatieve ervaringen met de politie – niet onbegrijpelijk. Voorts neemt het hof in aanmerking dat verdachte de advertentie niet onmiddellijk of korte tijd na 30 januari 2009 heeft geplaatst maar een aantal weken heeft gewacht.
Uit het voorgaande leidt het hof af dat verdachte met het plaatsen van de advertentie geen opzet heeft gehad – ook niet in voorwaardelijke zin – de eer of goede naam van aangever [benadeelde 1] aan te randen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 250,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep afgewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het in de zaak met parketnummer 05/506544-09 onder 4 ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 250,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 75,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het in de zaak met parketnummer 05/506544-09 onder 4 ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 515,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 100,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het in de zaak met parketnummer 05/701812-10 primair en subsidiair ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover het betreft de feiten 1, 2 (ten aanzien van de politieambtenaren [benadeelde 1] en [verbalisant 1]) en 3 in de zaak met parketnummer 05/506544-09.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 05/506544-09 onder 2 en 4 en in de zaak met parketnummer 05/701812-10 primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en
spreekt de verdachtedaarvan
vrij.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 3] in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Aldus gewezen door
mr J.A.W. Lensing, voorzitter,
mr E.G. Smedema en mr. P. van Dijken, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr A.C. Wormgoor, griffier,
en op 25 oktober 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. P. van Dijken is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.