In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, [X] [Z] uit België, tegen een uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland. De rechtbank had op 21 maart 2013 de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2009, opgelegd door de inspecteur van de Belastingdienst, ongegrond verklaard. Belanghebbende had een aanslag ontvangen op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 62.058, welke door de inspecteur was verminderd tot € 61.788 na een bezwaarschrift. Belanghebbende had in zijn aangifte voor het jaar 2009 een aftrekpost voor kosten van levensonderhoud van zijn drie kinderen opgenomen, maar deze werd door de inspecteur geweigerd. De inspecteur stelde dat de aftrekpost niet kon worden verleend vanwege de hoogte van het inkomen en vermogen van de kinderen.
Tijdens de zitting op 8 oktober 2013 werd het geschil besproken, waarbij belanghebbende aanvoerde dat hij op basis van eerdere goedkeuringen van de aftrekpost voor voorgaande jaren, in het bijzonder het jaar 2008, erop mocht vertrouwen dat de aftrekpost ook voor 2009 zou worden verleend. De inspecteur betwistte dit en stelde dat het voorbehoud in een brief van 27 april 2010 betrekking had op alle toekomstige jaren. Het Hof oordeelde dat belanghebbende niet het in rechte te beschermen vertrouwen kon ontlenen aan de eerdere goedkeuringen, en dat de inspecteur terecht de aftrekpost had geweigerd. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.
De uitspraak werd gedaan door de tweede meervoudige belastingkamer van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, met als voorzitter mr. J.P.M. Kooijmans. De beslissing werd op 12 november 2013 openbaar gemaakt, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.