ECLI:NL:GHARL:2013:8555

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 november 2013
Publicatiedatum
12 november 2013
Zaaknummer
200.109.932
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheidingsconvenant en schuldenverdeling tussen ex-echtgenoten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Arnhem, waarin de man, appellant, de vernietiging van een echtscheidingsconvenant van 23 december 2008 vordert. Partijen, die in 1983 in gemeenschap van goederen zijn gehuwd, zijn op 19 september 2008 gescheiden. De man stelt dat hij door de afspraken in het convenant, met betrekking tot de verdeling van huwelijkse schulden, in een nadelige positie is komen te verkeren. Hij betwist de hoogte van de huwelijkse schulden zoals vastgesteld door de rechtbank en voert aan dat de werkelijke schuldenlast substantieel hoger is dan door de rechtbank is aangenomen. De vrouw, geïntimeerde, betwist de stellingen van de man en stelt dat de verdeling van de schulden rechtvaardig is geweest.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de afspraken die partijen hebben gemaakt over de aflossing van hun huwelijkse schulden. Het hof oordeelt dat het convenant, dat door beide partijen is ondertekend, als uitgangspunt moet dienen in de afwikkeling van de gemeenschap. De man heeft niet voldoende onderbouwd dat de schuldenlast op de peildatum hoger was dan door de vrouw is gesteld. Het hof concludeert dat de man niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij door de uitvoering van het convenant in een onredelijke positie is komen te verkeren.

De vrouw heeft bovendien gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vorderingen van de man, en het hof oordeelt dat de man niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vorderingen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en compenseert de proceskosten, aangezien beide partijen gewezen echtgenoten zijn en het geschil de afwikkeling van de huwelijksgemeenschap betreft.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.109.932
(zaaknummer rechtbank 220275)
arrest van de vierde kamer van 7 november 2013
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna: de man,
advocaat: mr. B.J. Driessen,
tegen:
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna: de vrouw,
advocaat: mr. M.M.J.P. Michiels.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 21 augustus 2012 hier over.
In dit tussenarrest heeft het hof een comparitie van partijen gelast. Deze comparitie is gehouden op 12 september 2012; het daarvan opgemaakte proces-verbaal maakt deel uit van de stukken.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- de memorie van grieven;
- de memorie van antwoord.
1.3
Vervolgens zijn de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest en heeft het hof arrest bepaald.

2.De vaststaande feiten

2.1
Partijen zijn op [datum] 1983 in gemeenschap van goederen gehuwd. Bij beschikking van 19 september 2008 werd de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Op 15 december 2008 is de echtscheidingsbeschikking ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand te Nijmegen.
2.2
Partijen zijn op 23 december 2008, bij door hen beiden ondertekende overeenkomst het volgende overeengekomen met betrekking tot hun huwelijkse schulden:
“1. De huwelijkse schulden, inclusief de schulden aan Incasso Unie en Comfort Card, zullen door de [verzoeker] worden afgelost, in die zin dat hij [verweerster] vrijwaart van elke aanspraak van alle schuldeisers jegens haar.
Alleen ten aanzien van de huwelijkse schuld aan de belastingdienst in verband met de huurtoeslag over de jaren 2006, 2007 en 2008 komen partijen overeen dat zij deze ieder bij helfte zullen aflossen.
2. Partijen komen overeen dat [verweerster] hierdoor met een bedrag van € 4.173,-- zegge vierduizend honderd drie en zeventig euro, is overbedeeld, welk bedrag zij heden aan de [verzoeker] betaald heeft.”
2.3
Partijen zijn ter comparitie op 12 september 2012 overeengekomen dat de peildatum voor de omvang van de ontbonden huwelijksgemeenschap 15 juli 2008 is.

3.De omvang van het geschil

3.1
Het hoger beroep richt zich tegen het vonnis van 7 maart 2012. De man voert daartegen twee grieven aan, en vordert dat het hof het bestreden vonnis vernietigt en de man alsnog zal ontvangen in zijn vordering tot vernietiging van het echtscheidingsconvenant van 23 december 2008 en overigens als gevorderd bij de inleidende dagvaarding van 14 maart 2011 toe te wijzen, kosten rechtens.
3.2
De vrouw voert gemotiveerd verweer en concludeert de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vorderingen, althans hem deze te ontzeggen, met veroordeling van de man in de kosten van (het hof begrijpt) het hoger beroep.

4.De motivering van de beslissing

4.1
De man voert in hoger beroep alleen nog aan dat hij op grond van de redelijkheid en billijkheid als bepaald in artikel 3:12 Burgerlijk Wetboek niet gehouden kan worden tot nakoming van het convenant, omdat hij daardoor nadeel lijdt, nu hem ten opzichte van de vrouw meer schulden zijn toebedeeld, en de huwelijkse schulden substantieel hoger zijn dan waarvan de rechtbank is uitgegaan. Volgens de man bedraagt de totale huwelijkse schuld niet € 16.851,70, maar is de totale huwelijkse schuld als volgt vastgesteld:
- SNS € 13.193,-
- Visa Card € 3.563,-
- Comfort Card € 3.381,-
- Inkasso Unie € 2.522,
Totaal € 22.659,-
De man voert aan dat hij de schulden aan de Inkasso Unie geheel heeft betaald en op de schuld aan Visa maandelijks aflost, terwijl de vrouw aan activa totaal € 2.031,30 heeft gehad terwijl zij maar recht had op € 1.015,75. De redelijkheid en billijkheid brengt volgens de man mee dat het convenant vernietigd dient te worden, en dat de vrouw aan hem de helft van wat hij inmiddels aan de gezamenlijke schulden heeft voldaan, minus het door hem van de vrouw ontvangen bedrag van € 4.173,- dient te betalen.
4.2
De vrouw heeft de stellingen van de man gemotiveerd betwist. Volgens de vrouw bedraagt de totale huwelijkse schuld geen € 22.659,- maar € 16.586,57, en aldus slechts
€ 265,13 meer dan het aanvankelijk begrote bedrag van € 16.851,70. Er is geen sprake van een zodanig nadeel bij de man dat hij op grond van de redelijkheid en billijkheid niet gehouden kan worden tot nakoming van het convenant. De vaststelling van de omvang van de huwelijkse goederen van partijen heeft in goed overleg plaatsgevonden en de verdeling heeft 50/50 plaatsgevonden, zodat geen sprake is van de door de man gestelde benadeling, aldus de vrouw.
4.3
Artikel 1:100 lid 1 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) bepaalt dat de echtgenoten een gelijk aandeel in de ontbonden gemeenschap hebben, tenzij anders is bepaald bij huwelijkse voorwaarden of bij een overeenkomst die tussen de echtgenoten bij geschrift is gesloten met het oog op de aanstaande ontbinding van de gemeenschap anders dan door de dood of ten gevolge van de opheffing bij huwelijkse voorwaarden. Op grond van artikel 3:166 lid 3 BW is op de rechtsbetrekking tussen de deelgenoten artikel 2 van boek 6 BW van toepassing. Het hof begrijpt de eerste grief van de man als een beroep op lid 2 van dat artikel. Op grond van artikel 6:2 BW lid 2 is een krachtens wet, gewoonte of rechtshandeling tussen partijen geldende regel niet van toepassing, voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Het beroep van de man op artikel 3:12 BW leidt niet tot een ander resultaat dan het navolgende.
4.4
Nu partijen een convenant hebben gesloten, is dit convenant in de afwikkeling van de gemeenschap tussen partijen het uitgangspunt.
4.5
Gelet op de gemotiveerde betwisting van de vrouw, en bij gebreke van voldoende onderbouwing door de man, is niet komen vast te staan dat de omvang van de schuldenlast zo groot is als de man stelt. Op grond van het overgelegde overzicht van 5 oktober 2012 van het saldo bij de SNS op 1 juli 2008 bedroeg het saldo van de SNS privérekening op die datum € 572,01, van de SNS persoonlijke lening € 0,0 en van het SNS doorlopend krediet
€ -7.120,57. De man heeft tegenover de gemotiveerde betwisting door de vrouw met de overlegging van een overzicht van het saldo bij SNS op 26 augustus 2010 niet aannemelijk gemaakt dat op 15 juli 2008 de schuld aan SNS € 13.193,- bedroeg. Ook de andere door de man overgelegde stukken kunnen niet tot die conclusie leiden. De man heeft daarmee ook de door hem gestelde totale schuldenlast op de peildatum niet aannemelijk gemaakt. Voor zover de verhouding tussen het bij convenant aan ieder van partijen toegedeelde niet geheel 50/50 is, heeft de man in elk geval niet aannemelijk gemaakt dat hij daardoor een zodanig nadeel lijdt dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is hem aan het convenant te houden.
4.6
De tweede grief betreft de verrekening van ten onrechte ontvangen huurtoeslag over de jaren 2006, 2007 en 2008. De man wil dat deze in de verrekening/verdeling worden betrokken. In eerste aanleg heeft de man op dit punt gevorderd dat de regeling in verband met de schuld betreffende de huurtoeslag over 2006 en 2007 in stand moet blijven en dat de vrouw geacht moet blijven haar deel van € 1.166,- te voldoen ter aflossing van de schuld en de man zijn deel van € 434,-, in die zin dat de vrouw haar maandelijkse betaling van € 100,- met onmiddellijke ingang weer zal voortzetten.
Volgens de man heeft de rechtbank ten onrechte de man veroordeeld om aan de vrouw
€ 908,- te betalen, waarbij de rechtbank op onjuiste gronden de door de man onterecht genoten heffingskorting op naam van de vrouw over 2008 van € 2.074,- heeft verrekend met het aandeel van de vrouw van € 1.166,- in aan de fiscus terug te betalen bedrag ter zake de ten onrechte ontvangen huurtoeslag over 2006. Deze heffingskorting is volgens de man ten goede gekomen aan de gezamenlijke huishouding, zodat de vordering van de fiscus tot terugbetaling een huwelijkse schuld is. Voorts stelt de man dat hij ter zake ten onrechte ontvangen huurtoeslag over 2007 een bedrag van € 2.094,- en over 2008 een bedrag € 288,- heeft terugbetaald aan de fiscus.
4.7
De vrouw voert hiertegen aan dat de hiervoor bedoelde door de man ontvangen heffingskorting door hem valselijk op haar naam is aangevraagd, dat de man deze uitsluitend voor zichzelf en niet voor de gemeenschappelijke huishouding heeft aangewend, en dat dit geen huwelijkse schuld betreft. Voorts voert zij aan dat in het door haar in eerste aanleg erkende bedrag van € 1.166,- ter zake de ten onrechte ontvangen huurtoeslag reeds de hoogte van de huurtoeslag 2007 was meegenomen. Tevens betwist zij dat de man de door hem gestelde bedragen heeft betaald. Tenslotte betwist zij dat de huurtoeslag 2008 een huwelijkse schuld is, aangezien er sprake is van een herziene beschikking, waarbij vanaf april 2008 rekening is gehouden met uitsluitend het inkomen van de man; partijen zijn vanaf 1 april 2008 geen fiscaal partner meer.
4.8
Voor de vraag of een schuld een huwelijkse schuld is, is het fiscaal partnerschap niet doorslaggevend. Het huwelijk van partijen is geëindigd op de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking, 15 december 2008. De huurtoeslag is tijdens het huwelijk genoten, en daarmee valt deze in de gemeenschap. Ook de mogelijkheid van terugvordering van die huurtoeslag is tijdens het huwelijk ontstaan, en valt dus in beginsel eveneens in de gemeenschap.
4.9
In het convenant van 23 december 2008 hebben partijen vervolgens afgesproken dat zij de huwelijkse schuld aan de belastingdienst in verband met de huurtoeslag over de jaren 2006, 2007 en 2008 ieder bij helfte zullen aflossen. Op dit moment waren partijen - en dus ook de vrouw - derhalve ermee bekend dat er een schuld terzake ten onrechte ontvangen huurtoeslag over 2008 zou zijn, en is ook de vrouw ermee akkoord gegaan dat zij deze schuld voor de helft zou dragen.
4.1
In eerste aanleg heeft de man € 1.166,- betreffende teveel genoten huurtoeslag over 2006 en 2007 gevorderd van de vrouw. De vrouw heeft in eerste aanleg erkend dit bedrag nog aan hem te moeten betalen. Het hof beschouwt gelet op deze gang van zaken het ontbreken van de vermelding van het jaar 2007 bij de vermelding van
“de schuld betreffende de huurtoeslag over 2006”in het kopje boven rechtsoverweging 4.7 van het eindvonnis van de rechtbank als een kennelijke omissie. De man heeft in hoger beroep niet duidelijk gemaakt dat en waarom in hoger beroep thans van andere bedragen uitgegaan zou moeten worden. Het hof gaat daarom voor wat betreft 2006 en 2007 uit van dezelfde overweging als de rechtbank in overweging 4.7 van het eindvonnis.
4.11
Gelet op de in hoger beroep door de man overgelegde herziene beschikking van de belastingdienst van 26 augustus 2011, bedraagt de schuld terzake teveel ontvangen huurtoeslag over 2008 € 288,-. De vrouw heeft de juistheid van dit bedrag niet betwist. In de verhouding tussen de man en de vrouw is voor wat betreft de ten onrechte genoten huurtoeslag over 2008 ieder voor de helft van het bedrag van € 288,-, aldus voor € 144,-, draagplichtig.
4.12
De man heeft ter staving van zijn stelling dat hij aan de fiscus heeft betaald bij de memorie van grieven enkel een brief overgelegd van de fiscus van 24 oktober 2011, waarin is vermeld dat het terug te betalen bedrag van € 288,- met het voorschot huurtoeslag wordt verrekend totdat hij alles heeft betaald. De vrouw heeft betwist dat de man heeft betaald. Nu het op de weg van de man ligt zijn stelling met stukken te onderbouwen en zonodig te bewijzen dat hij heeft betaald en uit de brief van 24 oktober 2011 niet eenduidig volgt dat hij het (gehele) bedrag heeft betaald, zal het hof de vordering van de man met betrekking tot de huurtoeslag 2008 afwijzen.
4.13
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof het bestreden vonnis bekrachtigen. Het hof zal de proceskosten tussen partijen compenseren, nu zij gewezen echtgenoten zijn en het geschil de afwikkeling van de huwelijksgemeenschap betreft.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Arnhem van 7 maart 2012;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.L. van der Bel, M.H.H.A. Moes en R.P. Prakke-Nieuwenhuizen, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
7 november 2013.