ECLI:NL:GHARL:2013:8520

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 november 2013
Publicatiedatum
12 november 2013
Zaaknummer
BK 12/00112
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijkverklaring bezwaar leges bouwvergunning

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [X] B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden, die de Heffingsambtenaar van de gemeente Ooststellingwerf in het gelijk stelde door het bezwaar van belanghebbende tegen een legesnota niet-ontvankelijk te verklaren. De legesnota, ter waarde van € 111.245, werd op 4 december 2009 verzonden naar belanghebbende, die hiertegen bezwaar maakte. De Heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk, wat door de rechtbank werd bevestigd. Belanghebbende stelde dat de legesnota niet rechtsgeldig was, omdat de bouwvergunning niet correct bekendgemaakt zou zijn. Het Hof oordeelde dat de Heffingsambtenaar de legesnota terecht had verzonden en dat het bezwaar tegen deze nota niet-ontvankelijk was. Het Hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank, behoudens de oordelen over proceskosten en griffierecht, en veroordeelde de Heffingsambtenaar tot vergoeding van de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 944. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 12 november 2013.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Leeuwarden
nummer: 12/00112
uitspraakdatum: 12 november 2013
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 21 februari 2012, nummer AWB 11/285, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan de
gemeente Ooststellingwerf(hierna: de Heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Op 4 december 2009 heeft de Heffingsambtenaar belanghebbende een nota leges bouwvergunning (hierna: legesnota) toegezonden, ten bedrage van € 111.245,-. Tegen deze factuur heeft belanghebbende een bezwaarschrift ingediend.
1.2
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar het ingediende bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Leeuwarden (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 21 februari 2012 gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven, bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit, de Heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 874 en bepaald dat de heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 298 vergoedt.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 september 2013 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. [A], als de gemachtigde van belanghebbende, vergezeld door [B], de directeur van belanghebbende alsmede mr. [C], namens de Heffingsambtenaar, bijgestaan door [D].
1.7
Partijen hebben een pleitnota voorgelezen en overgelegd.
1.8
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
1.9
Het Hof heeft het onderzoek ter zitting gesloten, maar dit onderzoek nadien heropend om de Heffingsambtenaar in de gelegenheid te stellen alsnog de (volledige tekst van de) Verordening op de heffing en de invordering van leges 2008 (hierna: de Legesverordening) alsmede de van toepassing zijnde gemeentelijke bouwverordening te overleggen.
1.1
Nadat de – onder 1.9 – bedoelde stukken door de griffier zijn ontvangen en aan de wederpartij in afschrift zijn verstrekt, hebben partijen desgevraagd schriftelijk verklaard af te zien van een nadere mondelinge behandeling.
1.11
Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

2.De vaststaande feiten

2.1
Door middel van een daartoe bestemd formulier is op 20 mei 2008 door [E] (hierna: [E]) namens [F] B.V., een reguliere bouwvergunning aangevraagd voor het oprichten van 36 recreatiewoningen met buitenbergingen te [L], plaatselijk bekend [a-straat] 1. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ooststellingwerf (hierna: het college) heeft de gevraagde vergunning op 7 september 2009 verleend aan [E]. Op 24 september 2009 heeft de Heffingsambtenaar de legesnota naar [E] gezonden ter zake van de aanvraag van de bouwvergunning met nummer [00000000]. Het door belanghebbende namens [E] tegen deze factuur ingediende bezwaarschrift van 12 november 2009, is bij uitspraak op bezwaar van 8 februari 2010 niet-ontvankelijk verklaard. Tegen deze uitspraak is geen beroep ingesteld.
2.2
Op 12 november 2009 heeft belanghebbende de gemeente geschreven:
“Tevens hebben wij verzocht de nota op naam van [X] b.v. te stellen.”.
2.3
Bij brief van 26 november 2009 heeft het college belanghebbende ter zake van het hiervoor – onder 2.2 – bedoelde verzoek meegedeeld:
“Wij hebben de aan de heer [E] verleende bouwvergunning overgeschreven op naam van [X] bv. Een afschrift van de betrokken overschrijving gaat hierbij. De nota zal op naam van [X] bv. worden gesteld. Binnenkort zal de nota aan u worden toegezonden. (…)”.
2.4
Bij schrijven van eveneens 26 november 2009 schrijft het college aan [E]:
“Naar aanleiding van het namens [F] en [X] gedane verzoek van Architektenburo [G] te [M], schrijven wij – op basis van artikel 10.3 van de gemeentelijke bouwverordening – de aan de heer [E] op 7 september 2009 (…) verleende bouwvergunning (…) over op naam van: [X] bv (…)”.
2.5
Bij nota van 4 december 2009 zijn belanghebbende de leges voor de bouwvergunning ad € 111.245 in rekening gebracht eveneens ter zake van de aanvraag van de bouwvergunning met nummer [00000000]. Bij creditnota van 30 november 2009 is de (aan [E] gestuurde) legesnota volledig gecrediteerd.
Bij brief van 5 januari 2010 heeft de gemachtigde van belanghebbende een bezwaarschrift ingediend tegen de nota van 4 december 2009. Bij uitspraak op bezwaar van 20 december 2010 heeft de Heffingsambtenaar het bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard, omdat, naar zijn mening, de bestreden legesnota van 4 december 2009 geen nieuwe beschikking was, maar slechts een nieuw op naam gestelde legesnota. Tegen deze uitspraak is beroep ingesteld bij de Rechtbank.
2.6
De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is het antwoord op de vraag of de Heffingsambtenaar belanghebbende terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in haar bezwaar.
3.2
Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot terugwijzing van de zaak naar de Rechtbank.
3.3
De Heffingsambtenaar beantwoordt de hiervoor – onder 3.1 – vermelde vraag bevestigend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
3.4
Beide partijen hebben voor hun standpunt voorts aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Primair heeft de gemachtigde van belanghebbende voor het Hof betoogd dat de bouwvergunning van 7 september 2009 en de legesnota van 24 september 2009 niet overeenkomstig het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb ) bekend zijn gemaakt, waaraan, nog steeds volgens belanghebbende, de consequentie moet worden verbonden dat deze besluiten, (het verlenen van) de bouwvergunning van 7 september 2009 en de legesnota van 24 september 2009, op de voet van artikel 3:40 Awb niet in werking zijn getreden, zodat voor de eerste keer op 26 november 2009 (rechtsgeldig) een bouwvergunning is verleend, en wel aan belanghebbende, en voor het eerst op 4 december 2009 rechtsgeldig een legesnota is vastgesteld. Het gevolg daarvan zou zijn dat het daartegen gerichte bezwaar ontvankelijk moet worden verklaard.
4.2
Het Hof stelt voorop dat het geschil is beperkt tot de al dan niet terechte niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar tegen de bestreden legesnota van 4 december 2009. De verleende bouwvergunning van 7 september 2009 is als zodanig geen onderwerp van dit geschil, reeds niet nu, zo is tussen partijen niet in geschil, daartegen geen bezwaar gemaakt is.
4.3
Vaststaat tevens dat de Heffingsambtenaar op 24 september 2009 een legesnota heeft gezonden aan [E], waartegen belanghebbende namens [E] bezwaar heeft gemaakt. Dit bezwaar is bij uitspraak op bezwaar door de Heffingsambtenaar niet-ontvankelijk verklaard, welke uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan, zodat ook deze legesnota geen onderwerp van geschil kan zijn in de onderhavige zaak.
4.4
Het geschil beperkt zich aldus tot (de ontvankelijkheid van het bezwaar tegen) de aan belanghebbende gerichte nota van 4 december 2009. Belanghebbendes betoog dat de bouwvergunning en de factuur van 24 september 2009 niet bekend gemaakt zijn aan de aanvrager of aan de gemachtigde van de aanvrager, wat daar ook van zij, kan derhalve in de onderhavige procedure niet rechtstreeks aan de orde komen.
4.5
Belanghebbendes betoog dat (voor zover hier van belang) de legesnota van 4 december 2009 de eerste rechtsgeldige legesnota is, omdat een eerdere kennisgeving als bedoeld in artikel 5 van de Legesverordening op grond van artikel 3:40 Awb niet in werking is getreden faalt, reeds omdat op grond van het bepaalde in artikel 231, eerste lid, van de Gemeentewet juncto artikel 1, tweede lid, van de Invorderingswet 1990, onder meer artikel 3:40 Awb niet van toepassing is op de bekendmaking van de legesnota. .
4.6
Het Hof ziet zich vervolgens voor de vraag geplaatst of, zoals belanghebbende subsidiair betoogt, met de brief van 26 november 2009 aan belanghebbende een nieuwe vergunning is verleend, in navolging waarvan op 4 december 2009 een nieuwe legesnota aan belanghebbende is gestuurd, of dat, zoals de Rechtbank heeft geoordeeld en de Heffingsambtenaar betoogt, de aan [E] verleende bouwvergunning is overgeschreven op naam van belanghebbende en dat de legesnota ook op naam van belanghebbende is gesteld, waarvan de aan belanghebbende gerichte nota van 4 december 2009 slechts een mededeling is geweest. In het eerste geval is de nota van 4 december 2009 een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), en het tweede geval niet.
4.7
Naar het oordeel van het Hof, kan, gelet op de hiervoor – onder 2.1 tot en met 2.5 vastgestelde feiten – redelijkerwijs niet anders worden geconcludeerd dan dat de aan [E] verleende bouwvergunning is overgeschreven op naam van belanghebbende en dat de legesnota ter zake van het in behandeling nemen van de aanvraag van die vergunning ook op naam van belanghebbende is gesteld. Daarbij merkt het Hof nog op dat de legesnota’s van 24 september 2009 en 4 december 2009 beide het nummer van (de aanvraag tot) dezelfde bouwvergunning dragen. De nota van 4 december 2009 is derhalve geen belastingaanslag waartegen op grond van artikel 26 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, beroep bij de bestuursrechter mogelijk is, maar slechts een mededeling van de overschrijving van de legesnota van 24 september 2009 op naam van belanghebbende. Het gelijk is derhalve aan de zijde van de Heffingsambtenaar.
4.8
De Rechtbank heeft in haar uitspraak ten onrechte overwogen dat de Heffingsambtenaar in de uitspraak op bezwaar de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar tegen de kennisgeving (van de legesnota) van 4 december 2009 zou hebben gemotiveerd met termijnoverschrijding. Zulks berust evenwel op een onjuiste lezing van de uitspraak op bezwaar door de Rechtbank. De uitspraak op bezwaar was juist. De uitspraak van de Rechtbank kan derhalve niet in stand blijven.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Proceskosten

Nu het hoger beroep gegrond is, ziet het Hof aanleiding voor een veroordeling van de Heffingsambtenaar in de kosten die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken. De proceskosten van belanghebbende zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten bestuursrecht te berekenen op 2 punten  wegingsfactor 1  € 472 = € 944 (voor de procedure in hoger beroep) aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

6.Beslissing

Het Hof
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens voor wat betreft de oordelen over de proceskostenvergoeding en de vergoeding van het griffierecht,
- verklaart het beroep bij de Rechtbank ongegrond,
– veroordeelt de Heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 944,
– gelast dat de Heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 466 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. van der Wal, voorzitter, mr. J. van de Merwe en mr. E. Polak, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.
De beslissing is op 12 november 2013 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(H. de Jong)
(P. van der Wal)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 13 november 2013
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.