In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad, waarin de waarde van onroerende zaken is vastgesteld door de heffingsambtenaar van de gemeente Almere. De belanghebbende, eigenaar van twee identieke kantoor-/bedrijfsgebouwen, betwist de vastgestelde waarde van € 197.000 voor het jaar 2011, die is gebaseerd op de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De rechtbank had eerder het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard. De heffingsambtenaar handhaafde zijn beschikking en aanslag, maar de belanghebbende stelde dat de waarde te hoog was vastgesteld en concludeerde tot een waarde van € 161.000. Tijdens de zitting op 25 september 2013 in Arnhem zijn beide partijen gehoord, waarbij de heffingsambtenaar een pleitnota overlegde en een taxatierapport presenteerde ter onderbouwing van zijn waardering.
Het Hof oordeelt dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de onroerende zaken niet te hoog is vastgesteld. Het Hof wijst erop dat de heffingsambtenaar de huurwaardekapitalisatiemethode heeft toegepast en voldoende rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de onroerende zaken en de vergelijkingspanden. De door de heffingsambtenaar gehanteerde cijfers zijn volgens het Hof voldoende onderbouwd, ondanks dat niet van elke huurwaarde en kapitalisatiefactor een uitgebreide onderbouwing is gegeven. Het Hof concludeert dat de heffingsambtenaar de waarde van de onroerende zaken op een juiste wijze heeft vastgesteld en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De kosten voor de procedure worden niet toegewezen.