ECLI:NL:GHARL:2013:8412

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 november 2013
Publicatiedatum
7 november 2013
Zaaknummer
P13/0343
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongemaximeerde terbeschikkingstelling en verlenging van de maatregel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 november 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Limburg van 3 juli 2013, die de terbeschikkingstelling (TBS) van de terbeschikkinggestelde met een jaar had verlengd. De terbeschikkinggestelde, die lijdt aan een stoornis van Asperger en een dysthyme stoornis, verbleef in het Forensisch Psychiatrisch Centrum De Rooyse Wissel te Venray. Het hof heeft de terbeschikkingstelling beoordeeld in het licht van de objectieve feiten en omstandigheden die ten grondslag lagen aan de eerdere oplegging van de TBS. Het hof concludeerde dat de TBS was opgelegd ter zake van misdrijven die gericht waren tegen de onaantastbaarheid van personen, waardoor er sprake was van een ongemaximeerde terbeschikkingstelling.

De advocaat-generaal had gepleit voor een verlenging van de TBS voor twee jaar, gezien het hoge recidivegevaar en de noodzaak voor een zorgvuldig behandeltraject. De verdediging stelde echter dat de terbeschikkingstelling gemaximeerd was tot vier jaar, omdat de eerdere uitspraak van de rechtbank geen expliciete vermelding maakte van geweldsmisdrijven. Het hof oordeelde dat de rechtbank niet op goede gronden had geoordeeld en vernietigde de beslissing van de rechtbank. Het hof verlengde de terbeschikkingstelling met één jaar, met de opmerking dat de situatie bij de volgende verlengingsprocedure opnieuw beoordeeld zal worden op basis van de dan beschikbare informatie.

Uitspraak

TBS P13/0343
Beslissing d.d. 7 november 2013
De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van
[terbeschikkinggestelde],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
verblijvende in Forensisch Psychiatrisch Centrum De Rooyse Wissel te Venray.
Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Limburg van 3 juli 2013, houdende verlenging van de terbeschikkingstelling met een termijn van één jaar.
Het hof heeft gelet op de stukken, waaronder:
  • de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 16 februari 2011, waarbij de terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege werd opgelegd;
  • het verlengingsadvies van de FPC De Rooyse Wissel van 19 april 2013;
  • de vordering van de officier van justitie, ingekomen op 13 mei 2013;
  • het proces-verbaal van het onderzoek in eerste aanleg;
  • de beslissing waarvan beroep;
  • de akte van beroep van de terbeschikkinggestelde van 3 juli 2013;
  • de aanvullende informatie van FPC De Rooyse Wissel van 2 oktober 2013, met als bijlage de wettelijke aantekeningen van 18 november 2012 tot en met 18 september 2013.
Het hof heeft ter zitting van 10 oktober 2013 gehoord de terbeschikkinggestelde, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr J.A.M. Kwakman, advocaat te Assen, en de advocaat-generaal mr G.J. de Haas.

Overwegingen:

Het advies van de kliniek
Bij de terbeschikkinggestelde is sprake van de stoornis van Asperger en een dysthyme stoornis. De kans op recidive wordt als hoog ingeschat. Op termijn kan de dwangverpleging voorwaardelijke beëindigd worden, maar vooralsnog wordt het continueren van de dwangverpleging voor een langere termijn van essentieel belang geacht voor het kunnen managen van de risico’s op herhaling van delictgedrag. De kliniek heeft geadviseerd de terbeschikkingstelling te verlengen voor de duur van twee jaar. Voorts heeft de kliniek dringend verzocht om te komen tot een uitspraak omtrent het al dan niet gemaximeerd zijn van de huidige maatregel. Een dergelijke uitspraak is van belang voor het zorgvuldig kunnen uitwerken van het behandeltraject en de daarbij behorende risicomanagement-strategieën.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gesteld dat het opportuun is dat het hof zich in het belang van de terbeschikkinggestelde en de kliniek uitlaat over de vraag of de terbeschikkingstelling al dan niet in duur is gemaximeerd, nu noch de opleggingsrechter noch de verlengingsrechter in eerste aanleg zich daarover heeft uitgelaten. De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat, gelet op de indexdelicten, in onderling verband en in samenhang bezien met de overwegingen van de opleggingsrechter, de voorgeschiedenis en de justitiële documentatie van de terbeschikkinggestelde, er evident sprake is van misdrijven die zijn gericht tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. Op grond daarvan kan niet worden gezegd dat de mogelijkheid van verlenging van de maatregel na vier jaar voor de terbeschikkinggestelde niet voorzienbaar was. Er is daarom sprake van een ongemaximeerde terbeschikkingstelling. Indien sprake zou zijn van een gemaximeerde terbeschikkingstelling, dan houdt deze na vier jaar op te bestaan. Er zal dan geen vordering tot verlenging van de maatregel ingediend worden. Artikel 509t, lid 2, van het Wetboek van Strafvordering is in dat geval niet van toepassing. Gelet op het hoge recidiverisico, de complexe delictdynamiek, het belang van een zorgvuldig vormgegeven resocialisatietraject en het gegeven dat nog niet is gestart met begeleide verloven, heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot verlenging van de terbeschikkingstelling voor de duur van twee jaar.
Het standpunt van de terbeschikkinggestelde en zijn raadsvrouw
Het beroep is ingesteld ter beantwoording van de vraag of de terbeschikkingstelling in duur gemaximeerd is of niet. Zowel de terbeschikkinggestelde als de kliniek hebben belang bij rechtszekerheid omtrent de einddatum van de terbeschikkingstelling. De verdediging heeft zich onder verwijzing naar artikel 38e Wetboek van Strafrecht, in combinatie met de parlementaire wetsgeschiedenis en de recente rechtspraak op het standpunt gesteld dat de terbeschikkingstelling is gemaximeerd tot vier jaar. In het veroordelende vonnis van 16 februari 2011 is in het geheel niets opgemerkt omtrent de vraag of de terbeschikkingstelling is opgelegd ter zake van een geweldsmisdrijf. Daarmee is niet voldaan aan artikel 359, lid 7, Wetboek van Strafvordering. Voorts kunnen de beide indexdelicten niet worden aangemerkt als evidente geweldsdelicten. Er is geen sprake geweest van een daadwerkelijke aantasting van de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Een onbeperkte duur van de terbeschikkingstelling was in redelijkheid niet voorzienbaar voor de terbeschikkinggestelde. Voorts heeft de raadsvrouw, uitgaande van een gemaximeerde terbeschikkingstelling en gelet op artikel 509t, lid 2, van het Wetboek van Strafvordering, verzocht te bepalen dat vóór de volgende verlengingszitting een maatregelrapport ten behoeve van een voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging opgesteld moet zijn. De kliniek acht een resocialisatie binnen de gemaximeerde duur van de maatregel verantwoord. Het is volgens de raadsvrouw niet nodig dat de verpleging van overheidswege nog eens twee jaren duurt.Tegen de door de rechtbank uitgesproken verlenging van de terbeschikkingstelling voor de duur van één jaar heeft de terbeschikkinggestelde geen bezwaren.
Het oordeel van het hof
Ontvankelijkheid van het beroep
Namens de terbeschikkinggestelde is op 3 juli 2013 hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Limburg van 3 juli 2013. Dit appel is deugdelijk en tijdig ingesteld. Bij brief van 8 augustus 2013, gericht aan het hof, heeft de raadsvrouw van de terbeschikkinggestelde aangegeven dat het beroep enkel ziet op de vraag of de duur van de aan de terbeschikkinggestelde opgelegde terbeschikkingstelling al dan niet gemaximeerd is. Ondanks het feit dat de verdediging heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen de beslissing van de rechtbank tot verlenging van de terbeschikkingstelling met één jaar, ziet het hof ambtshalve redenen om de terbeschikkinggestelde ontvankelijk te verklaren in het namens hem ingestelde beroep. Volgens het systeem van de wet dient de opleggingsrechter in het belang van de rechtszekerheid uitdrukkelijk aan te geven of de door hem opgelegde TBS wel of niet is gemaximeerd. De vaststelling door de verlengingsrechter of blijkens het vonnis van de opleggingsrechter al dan niet sprake is van een gemaximeerde TBS is een wezenlijk element van iedere verlengingsbeslissing. Nu de rechtbank in haar verlengingsbeslissing eerst heeft vastgesteld dat uit het opleggingsvonnis niet is af te leiden of de TBS is gemaximeerd en vervolgens heeft geoordeeld dat een beslissing over de al dan niet gemaximeerdheid van de TBS thans niet aan de orde is, maar eerst na een periode van vier jaren, is de beslissing van de rechtbank niet op goede gronden en op juiste wijze genomen, zodat deze niet in stand kan blijven.
Vernietiging
Het hof zal de beslissing van de rechtbank om voormelde redenen vernietigen.
Gemaximeerde terbeschikkingstelling?
In het onderhavige geval is de terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege opgelegd bij vonnis van de rechtbank Maastricht van 16 februari 2011 ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd, en voorbereiding van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en/of voorbereiding van afpersing. Het vonnis bevat geen motivering als bedoeld in het zevende lid van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 12 februari 2013, LJN-nummer BY8434, overwogen dat de enkele omstandigheid dat de opleggingsrechter in zijn motivering niet met zoveel woorden heeft vermeld dat de terbeschikkingstelling is opgelegd ter zake van een geweldsmisdrijf nog niet meebrengt dat de maatregel niet meer voor verlenging vatbaar is indien haar totale duur een periode van vier jaren te boven gaat. Art 38e, eerste lid, Sr stelt als voorwaarde voor verlenging van de terbeschikkingstelling enkel dat de maatregel moet zijn opgelegd ter zake van een geweldsmisdrijf. Of daarvan sprake is, kan ook worden afgeleid uit de - al dan niet in onderling verband en samenhang gelezen - overige inhoud van de einduitspraak van de opleggingsrechter, zoals bewezenverklaring, bewijsmiddelen, kwalificatie, motivering van de weerlegging van gevoerde verweren en motivering van de opgelegde sanctie(s). Als op grond daarvan evident is dat sprake is van een geweldsmisdrijf kan in elk geval niet worden gezegd dat de mogelijkheid van verlenging van de maatregel na vier jaren voor de terbeschikkinggestelde niet voorzienbaar was. Voorts heeft de Hoge Raad in genoemd arrest overwogen dat geen rechtsregel zich er tegen verzet dat de verlengingsrechter, mede op grond van andere gegevens dan de in de uitspraak vermelde gegevens, bijvoorbeeld het verhandelde ter terechtzitting van de opleggingsrechter zoals daarvan blijkt uit het daarvan opgemaakte proces-verbaal, door interpretatie van het oordeel van de opleggingsrechter tot het oordeel komt dat de TBS is opgelegd ter zake van een geweldsmisdrijf, terwijl ook niet kan worden uitgesloten dat andere processtukken waarover de opleggingsrechter beschikte, daaromtrent uitsluitsel geven. De verlengingsrechter dient alle relevante omstandigheden in aanmerking te nemen. Daarbij zal hij onder meer kunnen betrekken of de bedreiging werd voorafgegaan, vergezeld of gevolgd door niet-verbaal agressief gedrag ten opzichte van de bedreigde dan wel op enigerlei (andere) wijze werd ondersteund, alsmede of destijds aannemelijk was dat de bedreiging zou worden uitgevoerd.
De vraag nu is of in de onderhavige zaak zonder meer kan worden vastgesteld dat de indexdelicten ‘geweldsdelicten’ opleveren. Daarvan is volgens het hof geen sprake omdat de dreigende uitingen niet vooraf gegaan, vergezeld of gevolgd zijn door een niet-verbaal handelen dat naar zijn aard agressief was jegens de bedreigde(n), terwijl het voorts bij voorbereidingshandelingen van ernstige misdrijven is gebleven. Vervolgens is de vraag of door interpretatie van het oordeel van de opleggingsrechter tot het oordeel kan worden gekomen dat de TBS is opgelegd ter zake van een geweldsmisdrijf.
In de onderhavige zaak leidt het hof uit het vonnis van de rechtbank Maastricht van 16 februari 2011 het volgende af:
-
Uit de overwegingen ten aanzien van de feiten, de bewezenverklaring en kwalificatie:
De terbeschikkinggestelde heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd, en voorbereiding van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en/of voorbereiding van afpersing. Hij heeft bedreigende sms-berichten verstuurd naar [slachtoffer], inhoudende ‘Wie nam er net op [betrokkene 1]? Daar alleen krijgt ie al n kogel voor’, ‘Als je me geen bericht stuurt kun je morgen iemand begraven’ en ‘je hebt geen schijn van kans k weet alles van je en dit keer kun je rennen wat je wil mn kogels zijn sneller no mercy this time’. Hij heeft twee messen gekocht en is daarmee naar de school van [slachtoffer] gegaan met het oogmerk om daarmee [betrokkene 2] of een andere student(e) van die school te dwingen om informatie te geven over de verblijfplaats van [slachtoffer].
-
Uit de strafmotivering:
De terbeschikkinggestelde heeft in de nacht van 5 op 6 april 2010 bedreigende sms-berichten gestuurd naar [slachtoffer]. Behalve het feit dat de berichten op grond van hun bewoordingen al bedreigend waren, is het voor haar des te meer angstaanjagend geweest, nu zij in het verleden het slachtoffer is geweest van onder meer een poging tot moord door verdachte. Vervolgens is verdachte in de ochtend van 6 april 2010 met messen naar de school van [slachtoffer] gegaan met de bedoeling iemand te dwingen tot afgifte van informatie over haar.
-
Uit de overwegingen ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging:
De terbeschikkinggestelde is bij arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch op 14 december 2009 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 900 dagen, waarvan 239 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Hij heeft in deze proeftijd de in het vonnis van 16 februari 2011bewezenverklaarde feiten gepleegd ten aanzien van hetzelfde slachtoffer.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat sprake is van zodanige objectieve feiten en omstandigheden dat op grond daarvan in de uitspraak van de opleggingsrechter besloten ligt dat de TBS is opgelegd ter zake van misdrijven, die waren gericht tegen of gevaar hebben veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van een of meer personen. Het hof komt dan ook tot de conclusie dat in de onderhavige zaak sprake is van een ongemaximeerde terbeschikkingstelling.
Stoornis en recidivegevaar
Bij de terbeschikkinggestelde is sprake van de stoornis van Asperger en een dysthyme stoornis. Het recidivegevaar wordt als hoog ingeschat.
Verlenging terbeschikkingstelling
Gelet op het advies van de kliniek en hetgeen overigens ter zitting naar voren is gekomen, is het hof van oordeel dat de algemene veiligheid van anderen verlenging van de terbeschikkingstelling eist.
Het uitgangspunt van het hof is dat, wanneer aannemelijk is geworden dat de behandeling meer tijd in beslag zal nemen dan de tijd die resteert bij een verlenging van de terbeschikkingstelling met een termijn van één jaar, de terbeschikkingstelling in principe verlengd dient te worden met een termijn van twee jaren. Het hof ziet echter aanleiding om van voornoemd uitgangspunt af te wijken en de terbeschikkingstelling thans te verlengen voor de duur van één jaar. Daartoe wordt overwogen dat het hof thans tot de vaststelling komt dat er sprake is van een ongemaximeerde terbeschikkingstelling. Het hof acht het wenselijk dat op afzienbare termijn, bij gelegenheid van de te verwachten volgende verlengingsprocedure meer duidelijkheid bestaat over het verder te volgen behandel- en resocialisatietraject van de terbeschikkinggestelde.
Daarbij merkt het hof uitdrukkelijk op dat bij gelegenheid van die volgende verlengingsprocedure de situatie op basis van de dan beschikbare (aanvullende) informatie zal worden beoordeeld. Aan de beslissing tot verlenging van de maatregel met één jaar mag de terbeschikkinggestelde op zichzelf dus niet de verwachting ontlenen dat de verpleging van overheidswege na afloop van dat jaar (voorwaardelijk) zal worden beëindigd, dan wel dat de terbeschikkingstelling dan wederom met slechts één jaar zal worden verlengd.

Beslissing

Het hof:
Verklaartde terbeschikkinggestelde
ontvankelijkin het ingestelde hoger beroep.
Vernietigtde beslissing van de rechtbank Limburg van 3 juli 2013 met betrekking tot de terbeschikkinggestelde
[terbeschikkinggestelde].
Verlengtde terbeschikkingstelling met een termijn van
één jaar.
Aldus gedaan door
mr Y.A.J.M. van Kuijck als voorzitter,
mr A.W.M. Elders en mr A.J. Smit als raadsheren,
en drs J. Boon en drs R. Poll als raden,
in tegenwoordigheid van mr N.D. Mavus-ten Elshof als griffier,
en op 7 november 2013 in het openbaar uitgesproken.
De raden zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.