In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, [X] [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 26 maart 2013. De heffingsambtenaar van de gemeente Emmen had de waarde van de onroerende zaak aan de [a-straat] 47 te [Z] vastgesteld op € 147.500 per waardepeildatum 1 januari 2011. Belanghebbende was het niet eens met deze vaststelling en stelde dat de waarde te hoog was, waarbij hij concludeerde tot een vermindering van de waarde tot maximaal € 130.000. De heffingsambtenaar daarentegen verdedigde de vastgestelde waarde en concludeerde tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
Tijdens de zitting op 15 oktober 2013 in Leeuwarden zijn beide partijen gehoord. Belanghebbende werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. [A], terwijl mr. [B] de heffingsambtenaar bijstond, samen met WOZ-taxateur [C]. De rechtbank had eerder het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de waarde van de onroerende zaak niet te hoog was vastgesteld. Het Hof wees op de taxatierapporten die door beide partijen waren ingediend en concludeerde dat de heffingsambtenaar bij de waardebepaling rekening had gehouden met de relevante marktontwikkelingen. Het Hof bevestigde dat de waarde in het economische verkeer correct was vastgesteld en dat de argumenten van belanghebbende niet voldoende waren om de vastgestelde waarde te betwisten.
Uiteindelijk werd het hoger beroep ongegrond verklaard en bevestigde het Hof de uitspraak van de rechtbank. Er werd geen proceskostenvergoeding toegekend. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 6 november 2013, met de mogelijkheid voor beide partijen om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.