In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden, waarin de heffingsambtenaar de waarde van een onroerende zaak voor de jaren 2010 en 2011 had vastgesteld op respectievelijk € 110.000 en € 109.000. De belanghebbende, eigenaar van de onroerende zaak, betwistte deze waarden en stelde dat de waarden te hoog waren. De rechtbank had de beroepen van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep ging. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden oordeelde dat de heffingsambtenaar niet had aangetoond dat de door hem verdedigde waarden niet te hoog waren. Het Hof stelde vast dat de heffingsambtenaar de onroerende zaak niet inpandig had bezichtigd en de gehanteerde maten en inhoud niet aannemelijk had gemaakt. De belanghebbende had ook niet op een toetsbare wijze zijn lagere waarden van € 87.500 en € 85.000 onderbouwd. Uiteindelijk heeft het Hof de WOZ-waarden vastgesteld op € 90.000 voor 2010 en € 89.000 voor 2011, en de uitspraken van de rechtbank en de heffingsambtenaar vernietigd. De gemeente Leeuwarden werd gelast het griffierecht aan de belanghebbende te vergoeden.