ECLI:NL:GHARL:2013:8225

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 oktober 2013
Publicatiedatum
1 november 2013
Zaaknummer
CR 200.124.968-01 29-10-2013
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming tot erkenning en zorgregeling in een kwetsbare opvoedingssituatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot erkenning en een zorgregeling. De zaak betreft een verzoekster die in hoger beroep is gekomen van een beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, waarin vervangende toestemming tot erkenning van de minderjarige kinderen door de verweerder was verleend. De verzoekster heeft het hof verzocht deze beschikking te vernietigen en de verzoeken van de verweerder af te wijzen. Het hof heeft vastgesteld dat de belangen van de moeder en de kinderen zwaarder wegen dan die van de vader, gezien de kwetsbare opvoedingssituatie en de psychische problemen van de moeder, die voortkomen uit huiselijk geweld door de vader. Het hof heeft geoordeeld dat de erkenning door de vader de belangen van de moeder en de kinderen zou schaden, en dat er geen zorgregeling kan worden vastgesteld gezien de huidige omstandigheden. De rechtbank had eerder al een voorlopige zorgregeling vastgesteld, maar het hof heeft deze beslissing vernietigd en de verzoeken van de vader afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.124.968/01
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland 188107/FL RK 11-2882 en 188109/FL RK 11-2884)
beschikking van de familiekamer van 29 oktober 2013
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen:
[verzoekster],
advocaat: mr. G.A.E.M. van Zinnicq Bergmann, kantoorhoudend te Soest,
tegen
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verder te noemen:
[verweerder],
verweerder in hoger beroep,
advocaat: mr. M.H. Aalmoes, kantoorhoudend te Amsterdam.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.Mr. L. Lesmeister,

kantoorhoudende te Almere,
hierna te noemen:
de bijzondere curator,

2.[belanghebbende],

kantoorhoudende te [woonplaats],
hierna te noemen:
[belanghebbende].

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 14 maart 2012 en 23 januari 2013, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 10 april 2013, is [verzoekster] in hoger beroep gekomen van de beschikking van 23 januari 2013. Zij verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende [verweerder] in zijn verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren, althans deze verzoeken af te wijzen, met veroordeling in de kosten van de procedure, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep.
2.2
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 4 juni 2013 heeft [verweerder] het verzoek in hoger beroep bestreden.
2.3
Ter griffie van het hof zijn binnengekomen:
- op 11 juli 2013 een brief van 9 juli 2013 van mr. Lesmeister met bijlage;
- op 2 september 2013 een brief van 30 augustus 2013 van mr. Van Zinnicq Bergmann met bijlagen;
- op 12 september 2013 een faxbericht met bijlage van mr. Van Zinnicq Bergmann.
De mondelinge behandeling heeft op 13 september 2013 plaatsgevonden. Verschenen zijn [verzoekster] en [verweerder], bijgestaan door hun advocaten. Voorts zijn verschenen mr. Lesmeister en [belanghebbende]. Namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad) is de heer H. van der Hoef verschenen. Mr. Van Zinnicq Bergmann heeft het woord gevoerd aan de hand van een pleitnota.

3.De vaststaande feiten

3.1
Tegen de weergave van de vaststaande feiten, zoals neergelegd in de tussenbeschikking van de rechtbank van 14 maart 2012, is geen grief ontwikkeld zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan.
3.2
Het hof voegt daar aan toe dat de rechtbank in haar eindbeschikking van 23 januari 2013 [verweerder] vervangende toestemming heeft verleend tot erkenning van de minderjarige [kind 1], geboren [in 2002], en [kind 2], geboren [in 2008].
3.3
Tevens heeft de rechtbank een voorlopige zorgregeling vastgesteld tussen [verweerder] en de minderjarigen [kind 1] en [kind 2]. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De rechtbank heeft de beslissing ten aanzien van de definitieve zorgregeling aangehouden. [verzoekster] heeft hoger beroep ingesteld.

4.De motivering van de beslissing

Voorzover de grieven van [verzoekster] zien op het verloop van de procedure in eerste aanleg oordeelt het hof als volgt. [verzoekster] heeft in hoger beroep de zaak ter beoordeling aan het hof voorgelegd en is in de gelegenheid gesteld haar inhoudelijke bezwaren kenbaar te maken. In dit verband merkt het hof op dat de procedure in hoger beroep in zijn algemeenheid dient tot herstel van eventuele gebreken in de procedure in eerste aanleg. Voor wat betreft [belanghebbende] geldt dat het hof [belanghebbende] alsnog als belanghebbende heeft aangemerkt nu hij de kinderen (voorwaardelijk) heeft erkend en [kind 1] en [kind 2] deel uitmaken van zijn gezin en hij mede verzorgend en opvoedend is.
Vervangende toestemming tot erkenning
4.1
Op grond van artikel 1:204 lid 3 Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter vervangende toestemming tot erkenning verlenen, indien de erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met de kinderen of de belangen van de kinderen niet zal schaden, en de man de verwekker is van de kinderen.
4.2
In de procedure tot verkrijging van vervangende toestemming komt het daarbij aan op een afweging van de belangen van de betrokkenen, waarbij tot uitgangspunt dient te worden genomen dat zowel het kind als de verwekker er aanspraak op heeft dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke betrekking. Het belang van de erkenner bij totstandkoming van een familierechtelijke betrekking kan echter niet zo zwaar wegen dat de belangen van het kind of die van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind geschaad zouden worden als de toestemming zou worden vervangen. Van schade aan de belangen van het kind is slechts sprake, indien er ten gevolge van de erkenning voor het kind reële risico’s zijn dat het wordt belemmerd in een evenwichtige sociaal-psychologische en emotionele ontwikkeling.
4.3
Anders dan de rechtbank en in afwijking van het advies van de raad en de bijzondere curator, is het hof van oordeel dat door de erkenning van [verweerder] de belangen van [verzoekster] bij een ongestoorde verhouding met de kinderen alsmede de belangen van de kinderen zullen worden geschaad. Het hof heeft hierbij het volgende in aanmerking genomen.
4.4
Voor het hof staat vast dat bij [verzoekster] sprake is van ernstige problematiek (door de psycholoog De Cuba, verbonden aan PsyQ Almere recent gediagnosticeerd als een posttraumatische stress-stoornis met daarbij een herhaalde ernstige depressie) als gevolg van het huiselijk geweld dat in de relatie tussen partijen herhaalde malen heeft plaatsgevonden. [verweerder] is ook meerdere malen voor huiselijk geweld tegen [verzoekster] veroordeeld en heeft daarvoor ook gedetineerd gezeten. Gebleken is dat hij daarnaast nog andere veroordelingen op zijn naam heeft staan, waaronder overtredingen van de Opiumwet en vanwege verboden wapenbezit. Ook recent zou er nog sprake zijn geweest van een veroordeling van [verweerder]. Ter zitting is vastgesteld dat het raadsrapport op dit onderdeel als onvolledig moet worden beschouwd, omdat vast is komen te staan dat de in het raadsrapport opgenomen justitiële documentatie ten aanzien van [verweerder] onvolledig is.
4.5
Gelet op het voorgaande, het feit dat [verzoekster] ook thans weer onder psychologische behandeling staat en mede in aanmerking genomen het feit dat ook voor het hof de angst bij [verzoekster] voor [verweerder] ter zitting waarneembaar was, is het hof ervan overtuigd geraakt dat bij [verzoekster] de psychische klachten ten gevolge van de agressie en (voortdurende) mishandelingen weer (zijn gaan) opleven ten gevolge van de verzoeken van [verweerder] in deze procedure. Er is sprake van "flash-backs" en paniekaanvallen en dit heeft zijn weerslag op haarzelf en daardoor ook op de kinderen. Het hof acht het bovendien niet ondenkbaar dat zij hierdoor op enig moment in een zodanige onevenwichtige psychische toestand geraakt dat zij niet meer in staat is om de kinderen een stabiele opvoedingssituatie te bieden. Het wegvallen van een stabiele thuissituatie is zeker niet in het belang van [kind 1] en [kind 2]. Daar komt ook nog bij dat [kind 1] een kwetsbare jongen is met ADHD die veel moeite heeft met veranderingen. Het hof is dan ook van oordeel dat in de onderhavige zaak het belang van de moeder en de kinderen, te weten het beschermen van de kwetsbare opvoedingssituatie zodat de sociaal-emotionele ontwikkeling van de kinderen niet in gevaar komt, zwaarder dient te wegen dan het belang van de vader in deze.
Het hof overweegt dat het er bovendien op lijkt dat [verweerder] moeite heeft om de gevolgen van het huiselijk geweld in te zien, in die zin dat hij onvoldoende inziet dat te grote druk van zijn zijde onder de huidige omstandigheden veel spanning en onrust oplevert in de thuissituatie bij de moeder.
Het verzoek tot het vaststellen van een zorgregeling
4.6
De beslissing op het verzoek tot de erkenning in aanmerking nemend, zal het hof voorts ingaan op het verzoek van [verweerder] om een zorgregeling tussen hem en de minderjarigen vast te stellen.
4.7
Op grond van artikel 1:377a BW heeft een kind het recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat.
4.8
De rechter stelt op verzoek van de ouders of van een van hen of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang. De rechter ontzegt het recht op omgang slechts, indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
b. de ouder of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder of met degene met wie hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
4.9
Nu [verweerder] geen juridisch ouder is van [kind 1] en [kind 2], dient de vraag beantwoord te worden of er sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen [verweerder] en [kind 1], alsmede tussen [verweerder] en [kind 2]. Het hof beantwoordt deze vraag bevestigend. Alhoewel er sprake is geweest van een 'knipperlicht-relatie', is komen vast te staan dat [verweerder] bij de eerste levensjaren van [kind 1] betrokken is geweest en dat er omgangsmomenten zijn geweest. Daarnaast heeft ook [kind 1] zelf aangegeven zich zijn biologische vader te herinneren. Gelet op de jonge leeftijd van [kind 2], het feit dat [verweerder] bij haar bevalling aanwezig is geweest en dat hij haar in ieder geval drie keer tijdens omgangsmomenten heeft gezien, overweegt het hof dat ook dit dient te worden beschouwd als een nauwe persoonlijke betrekking.
4.1
Op grond van dezelfde redenen als hiervoor overwogen ten aanzien van het verzoek tot erkenning, is het hof van oordeel dat omgang tussen [verweerder] en [kind 1], alsmede tussen [verweerder] en [kind 2] onder de huidige omstandigheden geacht moet worden in strijd te zijn met hun zwaarwegende belangen. Het hof acht op dit moment een zorgregeling te veelomvattend en te belastend voor de moeder en daarmede ook voor de kinderen. Alhoewel het hof zich bewust is dat [kind 1] zelf heeft aangegeven graag contact te willen met zijn vader, acht het hof omgang thans niet in zijn belang. Het gezinssysteem en met name de moeder, is kwetsbaar en broos. De moeder is onlangs - zij het voor korte duur - nog weer opgenomen geweest in verband met haar psychische klachten. Voorkomen moet worden dat het gezin wat de basis vormt voor de kinderen, onder de druk bezwijkt. Daarbij speelt de waarneming van het hof hoe breekbaar de moeder is, eveneens een rol. Alles overziend is het hof dan ook van oordeel dat het gezinssysteem van [verzoekster] op dit moment omgang tussen de minderjarigen en [verweerder] niet toelaat. Het hof begrijpt dat dit moeilijk voor [verweerder] zal zijn.
Gelet op de wens van [kind 1] en het feit dat hij positieve herinneringen aan zijn vader heeft, acht het hof het in zijn belang dat de moeder [kind 1] wens aan de orde stelt in zijn behandelingstraject. Middels een dergelijk behandeltraject kan dan bekeken worden in hoeverre op verantwoorde wijze ruimte kan worden gegeven aan de gevoelens van [kind 1] om zijn vader te zien. Het hof acht het daarbij met de raad van groot belang dat moeder [kind 2] binnen afzienbare tijd op de hoogte brengt van het feit dat [verweerder] haar biologische vader is.
4.11
Voorgaande leidt er toe, nu voor het overige geen grieven naar voren zijn gebracht, dat het hof de beschikking van de rechtbank van 23 januari 2013 vernietigt en de inleidende verzoeken van de vader (alsnog) afwijst.

5.Proceskosten

5.1
Het hof ziet geen aanleiding af te wijken van het uitgangspunt in zaken als de onderhavige dat de proceskosten tussen partijen aldus worden gecompenseerd dat ieder de eigen kosten van het geding draagt.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof als volgt beslissen.

7.De beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad van 23 januari 2013;
wijst de inleidende verzoeken van [verzoekster] alsnog af;
wijst af het meer of anders verzochte;
compenseert de kosten van het geding in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.P. den Hollander, voorzitter, mr. A.H. Garos en
mr. H. van Lokven-van der Meer, bijgestaan door E. Kinderman als griffier, uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 29 oktober 2013.