ECLI:NL:GHARL:2013:8179

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
31 oktober 2013
Publicatiedatum
31 oktober 2013
Zaaknummer
KS 24-002276-10 31-10-13
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte wegens ontucht met minderjarige dochter

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 31 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Leeuwarden. De verdachte werd beschuldigd van ontucht met zijn minderjarige dochter, gepleegd in de periode van 1 oktober 2009 tot en met 2 oktober 2009. Het hof heeft de verklaringen van de dochter als betrouwbaar aangemerkt, gesteund door een deskundigenrapport en de verklaringen van de moeder van het slachtoffer. De verdediging had betoogd dat de verklaringen van de dochter onbetrouwbaar waren, maar het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis. De beslissing is genomen met inachtneming van de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer. Het hof heeft de verdachte als strafbaar verklaard en de toepasselijke wettelijke voorschriften uit het Wetboek van Strafrecht toegepast.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 24-002276-10
Uitspraak d.d.: 31 oktober 2013
TEGENSPRAAK
Promis

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Leeuwarden van 24 september 2010 met parketnummer 17-885329-09 in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1968],
wonende te [woonplaats], [adres].

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 20 juni 2012, 9 april 2013 en 17 oktober 2013 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het vonnis in eerste aanleg en veroordeling van verdachte ter zake van het hem ten laste gelegde tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met een proeftijd van 2 jaren, en een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. P.Th. van Jaarsveld, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 oktober 2009 tot en met 2 oktober 2009, te [plaats], (althans) in de gemeente [gemeente], ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig kind, te weten [slachtoffer], geboren op [2000], bestaande die ontucht hierin dat hij, verdachte, aan de vagina van die
[slachtoffer] heeft gelikt.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Verdachte wordt – kort gezegd – verweten dat hij in de periode van 1 oktober 2009 tot en met 2 oktober 2009 te Leeuwarden ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarige dochter [slachtoffer].
Ter terechtzitting van het hof heeft de raadsman bepleit dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het hem ten laste gelegde wegens het ontbreken van het wettig en overtuigend bewijs. Hij heeft hiertoe het volgende aangevoerd.
De verklaringen van [slachtoffer] dienen als onbetrouwbaar aangemerkt te worden en van het bewijs uitgesloten te worden. Het door de deskundige dr. H. Otgaar opgestelde rapport en diens ter terechtzitting van het hof d.d. 17 oktober 2013 afgelegde verklaring, onder meer inhoudende dat het scenario dat de verklaringen van [slachtoffer] betrouwbaar zijn het meest waarschijnlijk is, maken dit niet anders. Otgaar gaat in zijn beoordeling vooral uit van de verklaringen van [slachtoffer] moeder [moeder slachtoffer]. De aanname dat die verklaringen juist zijn kan – gelet op de overige omstandigheden van het geval, zoals bijvoorbeeld de op dat moment in gang gezette scheiding tussen [moeder slachtoffer] en verdachte - niet zomaar worden gedaan.
Indien het hof tot de conclusie komt dat de verklaringen van [slachtoffer] wel betrouwbaar zijn en gebezigd kunnen worden voor het bewijs, vinden deze voorts onvoldoende steun in de overige bewijsmiddelen. Er is daarmee niet voldaan aan het wettelijk bewijsminimum als bedoeld in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Het hof overweegt als volgt.
Betrouwbaarheid verklaringen [slachtoffer]
Het hof ziet – anders dan de raadsman – geen aanleiding om de verklaringen van [slachtoffer] als onbetrouwbaar aan te merken. Uit het dossier blijkt dat zij gedetailleerd, spontaan en ongestuurd heeft verklaard over hetgeen zij heeft meegemaakt. Er zijn geen discrepanties tussen hetgeen zij in het studioverhoor bij de politie heeft verklaard en hetgeen zij – blijkens de verklaring van haar moeder [moeder slachtoffer] – tegen haar heeft verklaard.
Het hof voelt zich gesterkt in deze conclusie door het deskundigenrapport van Otgaar d.d. 23 oktober 2012 en diens verklaring ter terechtzitting van het hof d.d. 17 oktober 2013. Otgaar concludeert dat het dossier sterke elementen – waaronder de reeds door het hof genoemde spontaniteit en ongestuurdheid – bevat die pleiten voor de betrouwbaarheid van [slachtoffer]. Het scenario dat haar verklaringen betrouwbaar zijn acht Otgaar derhalve het meest waarschijnlijk. Alternatieve scenario’s waarin de verklaringen van [slachtoffer] als onbetrouwbaar aangemerkt zouden kunnen worden, zoals de door de verdediging aangedragen scenario’s waarin [moeder slachtoffer] [slachtoffer] zou hebben geïnstrueerd of dat [slachtoffer] beïnvloed zou zijn door een eerder opgedane seksuele ervaring, acht Otgaar minder waarschijnlijk nu het dossier daarvoor geen enkele aanwijzing biedt.
De stelling van de raadsman dat Otgaar in zijn beoordeling vooral uitgaat van de verklaringen van [moeder slachtoffer] is feitelijk onjuist, nu zowel uit zijn rapport als zijn verklaring ter terechtzitting van het hof blijkt dat hij zich baseert op het gehele dossier, waarin zich onder andere de verklaring van [moeder slachtoffer] en het studioverhoor van [slachtoffer] bevinden.
De verklaringen van [slachtoffer] zijn betrouwbaar en kunnen voor het bewijs gebruikt worden. Het hof verwerpt het verweer op dit onderdeel.
Bewijsminimum
Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) - dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan - kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van art. 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
Het hof neemt in onderhavige zaak de verklaringen van [slachtoffer], die door het hof als betrouwbaar zijn aangemerkt, als uitgangspunt. Daarnaast bevindt zich in het dossier bewijsmateriaal dat deze verklaringen in voldoende mate ondersteunt om zowel tot het wettig als het overtuigend bewijs te komen dat verdachte het hem ten laste gelegde heeft begaan.
[slachtoffer] verklaringen worden ondersteund door de verklaringen van haar moeder [moeder slachtoffer] zoals afgelegd bij de politie op 7 oktober 2009 en ter terechtzitting van het hof d.d. 9 april 2013. Zo bevestigt zij dat zij [slachtoffer] en haar broer [broer slachtoffer] op 1 oktober 2009 bij verdachte thuis heeft achtergelaten waar zij die avond zouden en zijn blijven slapen. Daarnaast heeft zij verslag gedaan van haar waarnemingen van [slachtoffer] emoties toen zij aan haar vertelde wat er was gebeurd. [slachtoffer] was snel aan het ademen, keek angstig heen en weer en zei dat ze zat te trillen en dat ze buikpijn had. Ter terechtzitting van het hof heeft [moeder slachtoffer] verklaard zowel gezien als gevoeld te hebben dat [slachtoffer] aan het trillen was. Ook heeft zij ter terechtzitting van het hof indirect de verklaring van broer [broer slachtoffer] weergegeven. [broer slachtoffer] heeft haar verteld dat hij [slachtoffer] en verdachte de bewuste nacht naar beneden heeft zien lopen. Hij heeft verteld gezien te hebben dat zij van de slaapkamer van verdachte naar de trap liepen.
Voorts worden [slachtoffer] verklaringen gedeeltelijk ondersteund door de verklaring van verdachte zelf. Hij heeft ter terechtzitting van het hof d.d. 9 april 2013 verklaard tegen [slachtoffer] de opmerking “Wat in huis gebeurt, is privé” te hebben gemaakt. [slachtoffer] verklaart hierover in haar studioverhoor bij de politie en plaatst deze opmerking in de context van hetgeen haar is overkomen. Verdachtes verklaring dat deze opmerking betrekking had op de nieuwe wasmachine en wasdroger die hij had gekocht, acht het hof onaannemelijk.
Uit het bovenstaande vloeit voort dat er voldoende wettig bewijs voorhanden is in onderhavige zaak. [slachtoffer] verklaringen staan niet op zichzelf en vinden voldoende steun in ander bewijsmateriaal. Het hof verwerpt het verweer ook op dit onderdeel.
Het hof acht het aan verdachte ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig bewezen en heeft het hof de overtuiging gekregen, dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 oktober 2009 tot en met 2 oktober 2009, te [plaats], in de gemeente [gemeente], ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig kind, te weten
[slachtoffer], geboren op [2000], bestaande die ontucht hierin dat hij, verdachte, aan de vagina van die [slachtoffer] heeft gelikt.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
ontucht plegen met zijn minderjarig kind.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft in de nacht van 1 oktober 2009 op 2 oktober 2009 ontucht gepleegd met zijn minderjarige dochter door haar aan haar vagina te likken.
Verdachte heeft zich bij zijn handelen niet bekommerd om de gevoelens van het jonge slachtoffer en haar (seksuele) ontwikkeling. Door zijn handelen heeft hij ernstige inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit. Als vader van het slachtoffer heeft hij het vertrouwen dat kinderen in hun vader mogen stellen en de veiligheid die zij van hem mogen verwachten beschaamd, hetgeen (onder meer) tot uitdrukking komt in het feit dat zijn dochter hem niet meer alleen durft te zien/bezoeken, maar slechts onder toezicht van een volwassene.
Bij de straftoemeting neemt het hof tevens in aanmerking dat verdachte – blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 28 augustus 2013 – niet eerder is veroordeeld ter zake van strafbare feiten.
Alles afwegend, acht het hof de in eerste aanleg opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde straf passend. Een gevangenisstraf acht het hof passend en geboden gezien de aard van het feit. In verband met de hiervoor genoemde omstandigheden zal aan verdachte deze straf evenwel voorwaardelijk worden opgelegd met een proeftijd van 2 jaren in combinatie met een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis. Met de voorwaardelijke straf wordt beoogd verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw soortgelijke feiten te plegen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 249 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. W.P.M. ter Berg, voorzitter,
mr. K. Lahuis en mr. R.E.A. Toeter, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. K.J. Reinke, griffier,
en op 31 oktober 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. R.E.A. Toeter is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.