In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Z, die op 17 december 2012 het bezwaar van belanghebbende tegen de vastgestelde WOZ-waarde van zijn appartement ongegrond verklaarde. De waarde van het appartement, gelegen aan de a-straat 1 te Z, was vastgesteld op € 228.000 per 1 januari 2011. Belanghebbende was het niet eens met deze vaststelling en heeft op 24 januari 2013 hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Tijdens de zitting op 20 augustus 2013 zijn zowel belanghebbende als de heffingsambtenaar gehoord. De heffingsambtenaar, vertegenwoordigd door mr. A en taxateur B, verdedigde de vastgestelde waarde door vergelijkingen te maken met andere appartementen in de omgeving.
Het Hof heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar de waarde aannemelijk heeft gemaakt door middel van de vergelijkingsmethode, zoals voorgeschreven in de Wet waardering onroerende zaken. De heffingsambtenaar heeft verkoopprijzen van vergelijkbare appartementen gepresenteerd, die de vastgestelde waarde ondersteunen. Belanghebbende heeft betoogd dat zijn appartement een lagere waarde zou moeten hebben, maar het Hof oordeelde dat de argumenten van belanghebbende niet voldoende onderbouwd waren. Het Hof concludeerde dat de waarde van € 228.000 niet te hoog was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.
De beslissing van het Hof werd openbaar uitgesproken op 29 oktober 2013, en belanghebbende en het college van burgemeester en wethouders hebben de mogelijkheid om beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad. De griffier heeft de uitspraak ondertekend en de nodige informatie voor het instellen van cassatie is verstrekt.