Uitspraak
[appellant],
[geïntimeerde],
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, ging het om een hoger beroep in een kort geding betreffende de omgangsregeling van een minderjarige, geboren uit een beëindigde affectieve relatie. De appellant, die niet de biologische vader is, verzocht om erkenning van het kind en om een co-ouderschapsregeling. De voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland had eerder een omgangsregeling vastgesteld, waarbij de appellant het kind elke zaterdagmiddag zou ophalen en terugbrengen. De appellant was het niet eens met de afwijzing van zijn verzoeken en stelde dat er sprake was van 'family life' in de zin van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Hij betoogde dat de niet-ontvankelijkheid van zijn verzoeken een ongeoorloofde beperking van zijn recht op toegang tot de rechter vormde.
Het hof oordeelde dat de niet-ontvankelijkverklaring van de appellant in zijn verzoeken geen strijd opleverde met artikel 8 lid 1 en artikel 6 lid 1 EVRM. De appellant had toegang tot de rechter om vervangende toestemming tot erkenning van het kind en gezamenlijk gezag te verkrijgen. Pas na toewijzing van deze verzoeken kon hij een verzoek indienen omtrent het hoofdverblijf van het kind. Het hof concludeerde dat de Nederlandse wetgeving voldoende waarborgen biedt voor de uitoefening van ouderlijke rechten in overeenstemming met het EVRM.
De overige grieven van de appellant, die gericht waren tegen de beperkte omgangsregeling, werden eveneens verworpen. Het hof onderschreef het oordeel van de voorzieningenrechter dat de woning van de appellant niet geschikt was voor onbegeleide omgang. De appellant had niet aangetoond dat zijn woning wel degelijk geschikt was en de voorzieningenrechter had al geoordeeld dat de omgangsregeling voldoende mogelijkheden bood voor frequente omgang.
Uiteindelijk bekrachtigde het hof het vonnis van de voorzieningenrechter en bepaalde dat iedere partij de eigen kosten van het geding in hoger beroep zou dragen.