Uitspraak
[appellante],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
'van haar stoel te zijn gevallen' na de ontvangst van een factuur groot € 82.000,-, omdat zij aan het eind van haar budget zit. Gevraagd is wat er niet goed gaat.
Cliënten gaan graag met u aan tafel. Maar dan wel op zeer korte termijn. Vervolgens zal op korte termijn hetgeen open staat, € 107.747,27 inclusief BTW door u moeten worden betaald. Waarbij nog moet worden opgemerkt dat er nog 1 volle week is gewerkt die niet is betaald maar is meegenomen in de afbouwprijs + een te laat ontvangen factuur van ZZP-ers (65,5 uur) die niet bij de laatste factuur zijn meegenomen totaal€ 5.398,05.
4.Het geschil en de beoordeling daarvan door de kantonrechter
5.De grieven
grieven 1 en 2falen in zoverre.
grief 3in bedoeld dat de kantonrechter ten onrechte niet voorshands tot de conclusie is gekomen dat dit bewijs is geleverd aan de hand van de brief van de advocaat van [appellante] van 24 maart 2011, falen de grieven ook, omdat tegen de stellingen van [appellante] van de zijde van[geïntimeerde] deugdelijk gemotiveerd verweer is gevoerd. Bovendien brengt de devolutieve werking van het hoger beroep mee dat ook het hof die vraag moet beantwoorden. Zoals hierna zal blijken, is het hof van oordeel dat de beweringen van [appellante] niet aannemelijk zijn geworden.
de grieven 6, 7, 8 en 9hun doel missen.
de grieven 4 en 5wordt het kennelijke oordeel van de kantonrechter aangevallen dat de aanneming niet rauwelijks en zonder grond kon worden opgezegd. Deze grieven zijn terecht voorgedragen, omdat [appellante] ingevolge artikel 7:764 lid 1 BW (en niet artikel 408 lid 1, zoals zij beweert) te allen tijde bevoegd is de overeenkomst geheel of gedeeltelijk op te zeggen. De omstandigheden van het geval zijn niet van dien aard dat haar dat recht op grond van de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid zou moeten worden ontzegd. Dat is temeer niet aan de orde, omdat tussen partijen een vertrouwensbreuk is ontstaan door de discussie over hetgeen voor het al uitgevoerde werk diende te worden betaald, en omdat het genoemde artikel er in het tweede lid, tweede volzin in voorziet dat[geïntimeerde] van de opzegging geen schade ondervindt. De in die bepaling gegeven maatstaf is van toepassing op het gefactureerde bedrag voor zover dat is toegewezen (€ 1.350,- ter zake van door Bouwadviesbureau Maring in rekening gebrachte kosten voor berekening van de met afbouw gemoeide kosten): betaald dient te worden de prijs, berekend op grondslag van de gemaakte kosten, de verrichte arbeid en de winst die de aannemer over dit werk zou hebben gemaakt. Omdat de onderbouwing van de factuur op zichzelf niet ter discussie staat, komt toetsing aan die norm er onder de gegeven omstandigheden op neer dat de factuur betaald dient te worden.