ECLI:NL:GHARL:2013:8064

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 oktober 2013
Publicatiedatum
25 oktober 2013
Zaaknummer
WAHV 200.122.985
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Dijkstra
  • Beswerda
  • Sekeris
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep in WAHV-zaak met bijzondere omstandigheden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam van 29 november 2012. De zaak betreft een WAHV-zaak (Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften) waarin de betrokkene, A. Zaoui, niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn hoger beroep. De betrokkene was geconfronteerd met een sanctie wegens het onverzekerd zijn van een bromfiets en had gedacht dat de kwestie was opgelost door de bromfiets als gedemonteerd te laten registreren bij de RDW, zoals geadviseerd door de kantonrechter in een eerdere strafzaak. Het hof overweegt dat de betrokkene niet adequaat heeft geprocedeerd in de WAHV-zaak en dat de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie (CVOM) de kans om hem te informeren over het misverstand niet heeft benut. Het hof concludeert dat het hoger beroep niet tijdig is ingesteld, aangezien de beroepstermijn op 29 januari 2013 eindigde en het beroepschrift pas op 1 maart 2013 ter griffie is ingediend. De betrokkene voerde aan dat hij niet op de hoogte was van de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen, maar het hof oordeelt dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. Het hof kan daardoor niet ingaan op de bezwaren van de betrokkene tegen de opgelegde sanctie. In een overweging ten overvloede adviseert het hof de advocaat-generaal om de zaak opnieuw te bekijken en te overwegen of de sanctie, gezien de bijzondere omstandigheden, niet moet worden ingetrokken of de financiële gevolgen moeten worden gemitigeerd.

Uitspraak

WAHV 200.122.985
23 oktober 2013
CJIB 156975820
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
locatie Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam
van 29 november 2012
betreffende
A. Zaoui (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [plaats].

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam genomen beslissing niet-ontvankelijk verklaard. De beslissing van de kantonrechter is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Het procesverloop

De betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De betrokkene heeft schriftelijk een nadere toelichting gegeven op het beroep.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een reactie te geven op de nadere toelichting op het beroep. Hiervan is geen gebruik gemaakt.
Op 1 juli 2013 is nog een brief van de betrokkene ontvangen. Daarbij is verzocht om een behandeling ter zitting.
De zaak is behandeld ter zitting van 9 oktober 2013. De betrokkene is verschenen. Als gemachtigde van de advocaat-generaal is verschenen mr. K. Tienstra.
Na de zitting is de zaak verwezen naar de meervoudige kamer.

Beoordeling

1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 14, eerste lid, WAHV in verbinding met de artikelen 6:24, 6:7 en 6:8 Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient het hoger beroep te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen een termijn van zes weken, welke termijn aanvangt op de dag na die waarop een afschrift van de bestreden beslissing aan de betrokkene is toegezonden.
2.
Blijkens de gedingstukken is de bestreden beslissing op 18 december 2012 aan de betrokkene toegezonden. De beroepstermijn eindigde derhalve op 29 januari 2013. Het beroepschrift is gedateerd 27 februari 2013 en het is blijkens een daarop gesteld stempel op
1 maart 2013 ter griffie van de rechtbank ingekomen. Het hoger beroep is dus niet tijdig ingesteld.
3.
Artikel 6:11 Awb bepaalt dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.
De betrokkene voert als reden voor de termijnoverschrijding aan dat hij niet op de hoogte was van het feit dat hij in verzet kon gaan (het hof begrijpt: hoger beroep kon instellen). Aanvankelijk is hem door de rechtbank Amsterdam verteld dat dat wel mogelijk was, maar toen hij bij de centrale balie zijn verzet (het hof begrijpt: hoger beroep) wilde inleveren, werd hem gezegd dat dat niet mogelijk was. Toen de betrokkene weer later per toeval met de afdeling van de Mulderzaken van de rechtbank sprak, werd hem verteld dat hij wél in beroep kon gaan en is hem geadviseerd zijn beroep alsnog op te sturen.
5.
Wat er zij van de mededelingen die de betrokkene aangeeft te hebben gekregen: de eerste mededeling stemt overeen met de rechtsmiddelenverwijzing onder aan de beslissing waarvan beroep en daarin wordt duidelijk vermeld de wijze waarop in deze zaak eventueel hoger beroep dient te worden ingesteld en de daarbij in acht te nemen termijn. Gelet hierop kan hetgeen de betrokkene heeft aangevoerd niet leiden tot het oordeel dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
6.
Aangezien ook overigens niet is gesteld of gebleken dat deze termijnoverschrijding verschoonbaar is, moet het hoger beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.
7.
Dit houdt in dat het hof niet kan toekomen aan een beoordeling van de bezwaren van de betrokkene tegen de opgelegde sanctie.
8.
Het hof overweegt nog het volgende. Het dossier bevat de volgende informatie. De betrokkene heeft medio 2011 een strafrechtelijke boete gekregen voor het niet verzekerd zijn van een op zijn naam geregistreerde bromfiets. Op 3 november 2011 werd de strafzaak behandeld bij de kantonrechter te Amsterdam. Kennelijk op grond van de verklaring van de betrokkene, dat de bromfiets "al twee en een half jaar niet op de openbare weg reed en in twee stukken in de achtertuin van zijn broertje lag en dat ook de kentekenpapieren kwijt waren" heeft de kantonrechter hem ontslagen van rechtsvervolging, met het advies stappen te ondernemen om de brommer als gedemonteerd te laten registreren bij de Dienst Wegverkeer. Op 23 januari 2012 is de bromfiets daadwerkelijk geregistreerd als gedemonteerd. Inmiddels was op 14 november 2011 de inleidende beschikking verzonden in de onderhavige zaak, wegens het niet verzekerd zijn van de bromfiets op 23 september 2011. Nadat de eerste aanmaning d.d. 24 januari 2012 was toegezonden heeft de betrokkene bij brief van 7 februari 2012 beroep ingesteld, een beroep doende op verschoonbare termijnoverschrijding, en uitgelegd, dat hij ervan uitging dat met de demontage conform de beslissing van de kantonrechter de zaak was afgedaan. Het beroep op verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding werd (met een standaardoverweging) verworpen. Na de ontvangst van de tweede aanmaning schrijft de betrokkene een brief d.d. 13 juli 2012 aan het parket Amsterdam t.a.v. de executieofficier met als bijlage de tweede aanmaning waarin hij verzoekt om een afschrift van de beslissing van de kantonrechter van 3 november 2011 om daarmee het misverstand van de opvolgende boete, inmiddels opgelopen tot € 936,-, op te kunnen lossen, indien de afdeling executie met het CJIB niet tot een oplossing zou kunnen komen. Nadat op 17 juli 2012 bij de rechtbank eerst een "akte inleveren klaagschrift inbeslaggenomen goederen" was opgemaakt, is de zaak op 19 juli 2012 naar de CVOM gezonden, waar de brief is aangemerkt als beroep tegen de beslissing van de officier van justitie.
9.
Het hof constateert dat de betrokkene is geconfronteerd met verschillende afdoeningssystemen voor twee gedragingen van dezelfde aard. Hem is te verwijten dat hij niet adequaat heeft geprocedeerd in het WAHV-traject. De kans om hem voor te lichten over het bij hem gerezen misverstand heeft zich voorgedaan, nadat hij - na ontvangst van de eerste aanmaning - dit aan de CVOM had geschreven. Daarvan is geen gebruik gemaakt, noch blijkt dat inhoudelijk naar de zaak is gekeken.
Een en ander komt er in de kern op neer dat hij een hoge prijs heeft betaald, niet voor de omstandigheid dat het voertuig niet verzekerd was, maar voor het niet op de juiste wijze en voldoende tijdig procederen.
10.
Het hof geeft met het oog op de beginselen van behoorlijk bestuur de advocaat-generaal in overweging de zaak nogmaals te bekijken en te beoordelen of de inleidende sanctie, gelet op de bijzondere omstandigheden van het geval, niet moet worden ingetrokken of dat de financiële gevolgen moeten worden gemitigeerd.

Beslissing

Het gerechtshof:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door mrs. Dijkstra, Beswerda en Sekeris, in tegenwoordigheid van mr. Arntz als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.