ECLI:NL:GHARL:2013:8051

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 oktober 2013
Publicatiedatum
25 oktober 2013
Zaaknummer
CR 200.119.440-01 24-10-2013
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep partneralimentatie en bewijsvoering van inkomen en vermogen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep inzake partneralimentatie, waarbij de man verzoekt om nihilstelling van de alimentatie op grond van gewijzigde omstandigheden. Het huwelijk van de man en de vrouw is in 2008 ontbonden, en bij beschikking van de rechtbank Groningen is de man verplicht om een maandelijkse bijdrage van € 2.071,65 te betalen aan de vrouw. De man heeft in 2011 een verzoek ingediend om deze alimentatie te verlagen naar nihil, omdat hij stelt dat zijn financiële situatie is veranderd. De rechtbank heeft dit verzoek in oktober 2012 afgewezen, omdat de man onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn financiële situatie en inkomen.

In hoger beroep heeft de man opnieuw aangevoerd dat hij niet in staat is om de alimentatie te betalen. Het hof heeft de procedure en de ingediende stukken bekeken, waaronder correspondentie van de man en zijn advocaat. De mondelinge behandeling vond plaats op 16 juli 2013, waarbij de man niet verscheen, maar vertegenwoordigd werd door zijn advocaat. De vrouw was wel aanwezig en heeft haar standpunt toegelicht.

Het hof heeft vastgesteld dat de man onvoldoende bewijs heeft geleverd van zijn financiële situatie. De vrouw heeft aangetoond dat de man mogelijk inkomsten en vermogen heeft dat hij niet heeft opgegeven. Het hof concludeert dat de man zich moeite getroost om zijn financiële situatie aan het oog te onttrekken, wat zijn verplichtingen ten aanzien van de alimentatie beïnvloedt. Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waardoor de man verplicht blijft de alimentatie te betalen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.119.440/01
(zaaknummer rechtbank Groningen 130439/FA RK 11-2507)
beschikking van de familiekamer van 24 oktober 2013
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen:
de man,
advocaat: voorheen mr. I.M.B. Kramer, thans mr. K. Boukema, kantoorhoudend te Amsterdam,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen:
de vrouw,
advocaat: mr. E. Henkelman de Mooy, kantoorhoudend te Groningen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Groningen van 9 oktober 2012, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 3 januari 2013;
- het verweerschrift, ingekomen op 18 maart 2013;
- een brief van mr. Kramer van 14 februari 2013, ingekomen op 15 februari 2013, met als bijlage het proces -verbaal d.d. 13 maart 2012;
- een journaalbericht van mr. Kramer van 3 juli 2013, ingekomen op 4 juli 2013, waarbij mr. Kramer zich als advocaat van de man heeft onttrokken;
- een journaalbericht van mr. Boukema van 4 juli 2013, ingekomen op diezelfde datum, waarbij mr. Boukema zich als advocaat van de man heeft gesteld;
- een faxbericht van mr. Boukema van 4 juli 2013, ingekomen op 4 juli 2013, betreffende het uitstelverzoek voor het indienen van de stukken;
- een journaalbericht van mr. Henkelman de Mooy van 5 juli 2013, ingekomen op diezelfde datum, betreffende instemming van het uitstelverzoek van de wederpartij;
- een journaalbericht van mr. Boukema van 8 juli 2013 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum.
2.1
De mondelinge behandeling heeft op 16 juli 2013 plaatsgevonden.
De man is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Hij werd ter zitting vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. Boukema. Deze heeft ter zitting mede het woord gevoerd aan de hand van een door haar overgelegde pleitnotitie.
De vrouw is verschenen, bijgestaan door mr. Henkelman.

3.De vaststaande feiten

3.1
Het huwelijk van de man en de vrouw is [in 2008] ontbonden door echtscheiding.
3.2
Bij beschikking van 9 september 2008 heeft de rechtbank Groningen bepaald dat de man met ingang van 11 maart 2008 aan de vrouw als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud € 1.875,-- per maand zal voldoen. Deze bijdrage bedraagt met ingang van 1 januari 2013 ingevolge de wettelijke indexering € 2.071,65 per maand.
3.3
Bij inleidend verzoekschrift, ingediend op 22 november 2011, heeft de man de rechtbank verzocht deze alimentatie op grond van gewijzigde omstandigheden aan zijn zijde met ingang van 1 januari 2009 te stellen op nihil, althans deze alimentatie over de periode van 1 januari 2009 tot de datum indiening verzoekschrift te stellen op hetgeen de man over deze periode feitelijk aan de vrouw heeft voldaan en vanaf de datum indiening verzoekschrift op nihil en daarbij te bepalen dat de per datum van de te geven beschikking ontstane achterstand in de betaling van de bijdrage moet worden geacht te zijn kwijtgescholden.
De vrouw heeft zich tegen de verzoeken van de man verweerd.
3.4
Bij (tussen)beschikking van 8 mei 2012 heeft de rechtbank Groningen overwogen dat de man voldoende heeft aangetoond dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden die een herbeoordeling van de beslissing van 9 september 2008 rechtvaardigt. Om te kunnen beoordelen of en zo ja in hoeverre de man draagkracht heeft om in het levensonderhoud van de vrouw te blijven voorzien heeft de rechtbank de man opgedragen nadere stukken over te leggen, te weten de oprichtingsakte van de buitenlandse vennootschappen “Sunrise Immofinanz AG” en “Transalpin Finanz GmbH”, al zijn bankafschriften over 2011 en 2012, inclusief saldo overzichten, en de belastingaanslagen in Nederland of Spanje vanaf 2004. Iedere verdere beslissing is aangehouden.
3.5
Bij beschikking van 9 oktober 2012, waarvan beroep, heeft de rechtbank het verzoek van de man tot wijziging van de alimentatie afgewezen. De man heeft naar het oordeel van de rechtbank geen volledige inzage gegeven in zijn inkomen c.q. financiële positie en daarom niet aangetoond dat hij geen inkomen heeft. Evenmin kan volgens de rechtbank door het ontbreken van een aantal stukken antwoord worden gegeven op de vraag of de twee appartementen in Spanje eigendom van de man zijn en of hij inkomsten hieruit ontvangt.
3.6
Tegen deze beschikking is het hoger beroep van de man gericht.

4.De omvang van het geschil

4.1
Aan de orde is de vraag of zich na de beschikking van 9 september 2008 een
relevantewijziging van omstandigheden in de zin van artikel 1:401 lid 1 BW heeft voorgedaan.
In geschil is de draagkracht van de man en wel op het punt van zijn gewijzigde inkomen c.q. financiële positie. De man stelt dat zijn huidige draagkracht niet toereikend is om enige bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw te blijven voldoen. De vrouw betwist dat.
4.2
Tussen partijen is in geschil of de man voldoende inzicht heeft gegeven in zijn vermogensbestanddelen en inkomstenbronnen. Het geschil van partijen spitst zich toe op de vraag of de man eigenaar is van een tweetal appartementen te [woonplaats], nr. 604 en 606, en of hij naast zijn pensioen van PTM en zijn AOW uitkering nog andere inkomsten heeft, in het bijzonder huuropbrengsten uit voornoemde appartementen.
4.3
De man stelt - kort gezegd - dat van hem onmogelijk kan worden gevergd dat hij het niet bestaan van inkomstenbronnen c.q. vermogensbestanddelen bewijst. Hij is van mening dat hij met de door hem in het geding gebrachte stukken binnen zijn mogelijkheden wel degelijk voldaan heeft aan de bewijsopdracht van de rechtbank.
4.4
De vrouw stelt - kort gezegd - dat de man wederom onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn financiële positie. Volgens de vrouw heeft de man voldoende vermogensbestanddelen en inkomsten om de door de rechtbank bij beschikking van 9 september 2008 vastgestelde bijdrage in haar levensonderhoud te kunnen blijven voldoen. De vrouw wijst erop dat de man met behulp van een goede vriend, [X], de appartementen feitelijk ondergebracht heeft in een Zwitserse GmbH, alsmede dat de man (zeker in het verleden) zwart geld voorhanden had. Zo is hij op 12 juni 1993 bij de Zwitserse grens aangehouden met een koffer met daarin in totaal een som van fl. 1.900.000,-. Volgens de vrouw blijkt uit de bewoording van hetgeen de man vermeldt in de door de vrouw in het geding gebrachte e-mails van de man aan zijn kinderen, dat hij daadwerkelijk eigenaar is van de appartementen in Spanje, althans degene is die daar zeggenschap over heeft.
4.5
Het hof overweegt als volgt.
Het hof is van oordeel dat de vrouw haar stelling dat met betrekking tot de eigendom van de appartementen sprake is van schijnconstructies, voldoende heeft onderbouwd met stukken waaruit dat blijkt. Zo blijkt uit de e-mails van de man aan zijn dochter d.d. 26 augustus 2004, 4 september 2004, 5 september 2004 en 5 oktober 2004 dat hij onder meer daarin aangeeft te overwegen appartement 604 te verkopen, dan wel onder te brengen in een nieuwe GmbH, en dat hij daarin de inkomsten uit verhuur en de eventuele (aanzienlijke) winst uit verkoop bespreekt.
Verder noemt de man in e-mails van 10 maart 2006 en 16 april 2006 aan zijn zoon verkoopwaarden van de appartementen (anno 2006) van € 600.000,-, waarbij hij erop wijst dat de boekwaarden € 66.856,- bedragen, zodat de boekwinst uitkomt op bedragen van
€ 533.144,-. Daarbij geeft hij uitleg over het fiscale klimaat en de gevolgen die het overschrijven van de panden op naam van de kinderen zou hebben. Ook geeft de man aan dat hij een jaarlijkse beheersbijdrage verschuldigd is aan [X], voor de beschermingsconstructie.
In de e-mail van 15 januari 2006 merkt de man bovendien nog op "als het goed gaat hebben we de appartementen hier dubbel beschermd".
4.6
Ongeacht de vraag of de man heeft voldaan -zoals hij stelt- aan de bewijsopdracht van de rechtbank, had het, gelet op hetgeen de vrouw heeft aangedragen ter onderbouwing van haar stelling dat de man onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn financiële positie, op de weg van de man gelegen om die stelling van de vrouw te ontkrachten. Dit heeft de man naar het oordeel van het hof niet gedaan. De in het hoger beroep door de man in het geding gebrachte beschikking van de belastingdienst d.d. 31 mei 2013 betreffende het Niet in Nederland belastbaar inkomen van de man over het jaar 2012 is daartoe in ieder geval onvoldoende. Daarbij speelt een rol dat een dergelijke beschikking niet mede gebaseerd is op eventueel door de man weggesluisd of verzwegen vermogen en inkomsten daaruit. Het hof neemt verder in aanmerking dat de beperkte informatie die de man heeft overgelegd onvolledig is en voor meerdere uitleg vatbaar, zodat deze informatie niet bruikbaar is.
Zo is de door de man in het geding gebrachte brief d.d. 20 februari 2012 van de administrator van Club Marina betreffende de schuld ten aanzien van de ordinary en construction fee voor de appartementen met nr. 604 en 606, aan hem gericht als eigenaar van apt. 606 en 604, terwijl de man ook in de door hem in hoger beroep overgelegde, aan hem gerichte uitnodiging d.d. 15 juli 2013 van de Community of Owners Club Marina Apartements (vereniging van eigenaren) voor the ordinary general meeting op 6 juli 2013, als eigenaar wordt genoemd van beide appartementen (in het daarin onder andere opgenomen overzicht "list of debtors"). Daartegenover is de stelling van de man dat er sprake is van een huurovereenkomst tussen hem en de eigenaar van de appartementen, Sunrise Immofinanz AG, inhoudende dat de man in plaats van huur de eigenaarskosten dient te voldoen, niet onderbouwd met stukken.
Gelet op het gegeven dat de man niet heeft betwist dat hij op 12 juni 1993 bij de Zwitserse grens is aangehouden met een som van 1.900.000,- gulden aan contant geld, heeft de man voorts naar het oordeel van het hof -anders dan hij heeft gedaan- in redelijkheid niet kunnen volstaan met een enkele ontkenning van de stelling van de vrouw dat de man beschikt over zwarte inkomsten dan wel zwart geld.
Daarbij betrekt het hof dat voormelde, door de vrouw genoemde en door de man niet ontkrachte schijnconstructies erop lijken te wijzen dat de man zich moeite getroost om inkomsten/vermogen aan het oog te onttrekken mede ten behoeve van een voor hem gunstige beslissing omtrent zijn onderhoudsverplichtingen ten aanzien van de vrouw.
4.7
Dat mogelijk de inkomsten van de man inclusief de eventuele huuropbrengst van de appartementen nog steeds onvoldoende zouden zijn om de onderhoudsbijdrage voor de vrouw te kunnen voldoen, zoals de advocaat van de man ter zitting van het hof nog naar voren heeft gebracht, maakt niet anders dat de man naar het oordeel van het hof te weinig inzicht heeft gegeven in zijn draagkracht, gelet op hetgeen de vrouw daarover heeft gesteld, en daarmee onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet in staat is de bij beschikking van 9 september 2008 vastgestelde bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw te blijven voldoen.

5.Slotsom

Op grond van het voorgaande dient de beschikking waarvan beroep te worden bekrachtigd.

6.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.D.S.L.Bosch, mr. R. Feunekes en mr. D.J. Buijs, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 24 oktober 2013 in bijzijn van de griffier.