ECLI:NL:GHARL:2013:8034

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 oktober 2013
Publicatiedatum
25 oktober 2013
Zaaknummer
CR 200.128.607-01 22-10-2013
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing schenking aan kleinkinderen onder bewind

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot schenking van een bedrag van € 12.500,- aan elk van de kleinkinderen van de rechthebbende, die onder bewind is gesteld. De rechthebbende en zijn echtgenote hadden in hoger beroep de beschikking van de kantonrechter van 21 maart 2013 aangevochten, waarin het verzoek van de bewindvoerder om deze schenking te doen was afgewezen. De rechthebbende is sinds 2010 onder beschermingsbewind gesteld, wat betekent dat de bewindvoerder hem in en buiten rechte vertegenwoordigt. Dit leidde tot de vraag of de rechthebbende zelf bevoegd was om hoger beroep in te stellen, wat het hof bevestigde op basis van de instemming van de bewindvoerder.

De bewindvoerder had in eerste aanleg verzocht om de schenking aan de kleinkinderen, maar de kantonrechter had dit verzoek afgewezen. In hoger beroep herhaalden de rechthebbende en zijn echtgenote dit verzoek. Het hof heeft de stukken van het dossier bestudeerd, waaronder eerdere correspondentie en de behandeling ter zitting op 24 september 2013. Het hof oordeelde dat de bewindvoerder de machtiging voor de schenking niet alleen nodig had, maar dat de rechthebbende in geestelijk goede conditie was en in staat om financiële beslissingen te nemen, ondanks zijn geheugenproblemen.

Het hof concludeerde dat de bewindvoerder de gewenste schenking van € 12.500,- aan elk van de kleinkinderen mocht doen, en vernietigde de eerdere beschikking van de kantonrechter. De beslissing van het hof houdt in dat de bewindvoerder nu de gevraagde machtiging tot schenking verleend krijgt, en dat deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad is. Het hof wees het meer of anders verzochte af, waarmee het de rechthebbende en zijn echtgenote in hun verzoek tegemoetkwam.

Uitspraak

Beschikking d.d. 22 oktober 2013
Zaaknummer 200.128.607

HET GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

Locatie Leeuwarden

Beschikking in de zaak van

[rechthebbende],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen:
de rechthebbende,
en
[echtgenote van rechthebbende],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen:
de echtgenote van de rechthebbende,
appellanten,
advocaat mr. K.B. Brouwer-Porte,
kantoorhoudende te Westerbork;
Belanghebbende:
[belanghebbende],
kantoorhoudende te [woonplaats],
hierna te noemen:
de bewindvoerder.

Het geding in eerste aanleg

Bij beschikking van 21 maart 2013 (zaaknummer 362243\EN VERZ 12-8160) heeft de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, het verzoek van de bewindvoerder om ten laste van het vermogen van de rechthebbende een bedrag van € 12.500,- te schenken aan ieder van de kleinkinderen van de rechthebbende afgewezen.

Het geding in hoger beroep

Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 12 juni 2013, hebben de rechthebbende en de echtgenote van de rechthebbende verzocht de beschikking van 21 maart 2013 te vernietigen en opnieuw beslissende de bewindvoerder een machtiging te verlenen om ten laste van het vermogen van de rechthebbende een bedrag van € 12.500,- te schenken aan ieder van de kleinkinderen van de rechthebbende.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief van 9 juli 2013 van T. Wouda, juridisch administratief medewerker bij de rechtbank Noord-Nederland, een journaalbericht van 20 augustus 2013 van
mr. Brouwer-Porte en een op 19 september 2013 ingediend journaalbericht met bijlage van mr. Brouwer-Porte.
Ter zitting van 24 september 2013 is de zaak behandeld. Verschenen zijn mr. Brouwer-Porte namens de rechthebbende en zijn echtgenote, en de bewindvoerder.

De beoordeling

De ontvankelijkheid van het appel

1.
De rechthebbende is sinds 2010 onder beschermingsbewind gesteld. Gelet op het feit dat de bewindvoerder ingevolge artikel 1:441 BW de rechthebbende in en buiten rechte vertegenwoordigt, is de rechthebbende met ingang van de datum waarop de onderbewindstelling in werking is getreden, niet meer bevoegd om (zelfstandig) als formele procespartij op te treden. Hieruit vloeit tevens voort dat de rechthebbende in principe niet gerechtigd was een appelschrift in te dienen, maar dat die bevoegdheid uitsluitend nog aan de bewindvoerder toekwam. Immers, uit de strekking van de onderbewindstelling vloeit voort dat de bewindvoerder degene is die dient af te wegen en te beslissen of en zo ja op welke wijze de vermogensrechtelijke belangen van de rechthebbende het best gediend worden, waartoe ook behoort, in dit geval, de beslissing of hoger beroep moet worden ingesteld tegen de beschikking van 21 maart 2013 met betrekking tot de schenking.
2.
De bewindvoerder heeft het inleidend verzoek tot het doen van een schenking aan de kleinkinderen namens de rechthebbende ingediend. Appellanten hebben datzelfde verzoek in hoger beroep herhaald. De bewindvoerder heeft ter zitting van het hof aangegeven, dat hij appellanten heeft voorgesteld om in hoger beroep te gaan tegen de afwijzing van het verzoek door de kantonrechter. De bewindvoerder wenste met de rechthebbende en diens echtgenote een andere beslissing dan de kantonrechter heeft gegeven, achtte hoger beroep daartoe aangewezen en hij onderschrijft het hoger beroep. Gelet op die afweging en instemming van de bewindvoerder om door voornoemde advocaat hoger beroep in te laten stellen, is het hof van oordeel dat de rechthebbende onder deze omstandigheden kan worden ontvangen in zijn verzoek in hoger beroep.
De schenking
3.
De bewindvoerder heeft in eerste aanleg verzocht om in 2013 een schenking van elk € 12.500,- te doen aan de twee kleinkinderen van de rechthebbende en zijn echtgenote, de kinderen van hun enige overleden zoon en tevens hun enige erfgenamen. De rechthebbende en zijn echtgenote hebben datzelfde verzoek in hoger beroep herhaald.
4.
Op grond van artikel 1:441 BW lid 2 onder a BW behoeft de bewindvoerder toestemming van de rechthebbende of, indien deze daartoe niet in staat of weigerachtig is, machtiging van de kantonrechter voor het beschikken over een onder het bewind staand goed, tenzij de handeling als gewone beheersdaad kan worden beschouwd of krachtens rechterlijk bevel geschiedt.
5.
Schenken is een beschikkingsdaad en dus geen gewone beheersdaad waartoe de bewindvoerder met uitsluiting van de rechthebbende bevoegd is (artikel 1:438 lid 1 BW). Beschikken mag de rechthebbende zelf met medewerking van de bewindvoerder of, als die bewindvoerder weigert, met vervangende machtiging van de kantonrechter (artikel 1:438 lid 2 BW). Het gaat dan steeds om een door de rechthebbende gewenste schenking.
6.
In de Aanbevelingen meerderjarigenbewind LOK zijn aanbevelingen opgenomen omtrent schenking in het geval de onderbewindgestelde zijn wil niet kan bepalen. In een dergelijk geval rijst de vraag of er sprake is van een schenkingstraditie. Het hof heeft evenwel in de onderhavige zaak geen aanwijzingen dat de rechthebbende zijn wil in deze kwestie niet heeft kunnen bepalen. Het hof maakt uit de dossierstukken op dat de rechthebbende in geestelijk goede conditie is met uitzondering van zijn geheugen (zijnde de reden voor de onderbewindstelling) en dat hij in principe in staat is om financiële beslissingen te nemen. Op grond van het vorenstaande lijkt de vraag dan ook gerechtvaardigd of voor de gewenste schenking van € 12.500,- aan elk van de kleinkinderen, een verzoek tot machtiging van de bewindvoerder wel noodzakelijk was/is. Gelet echter op het feit dat de bewindvoerder de betreffende machtiging aan de kantonrechter zelf heeft verzocht, gaat het hof er desondanks maar van uit dat het machtigingsverzoek gerechtvaardigd was.
7.
Uit de stukken van het dossier blijkt - dat appellanten sinds 2006 ieder jaar aan de twee kleinkinderen steeds de fiscaal maximaal toegestane schenking doen en dat zij in 2011 € 20.000,- aan elk van de kleinkinderen hebben geschonken. De bewindvoerder acht de thans gewenste schenking verantwoord. Het hof acht aannemelijk dat deze schenking geen nadelige invloed heeft op de levensstandaard van appellanten, gelet op hun vermogen van ruim € 200.000,-, hun leeftijd en hun behoeftepatroon. Ook acht het hof aannemelijk dat de schenking in het belang is van rechthebbende (en zijn echtgenote), omdat het hun een stukje levensgeluk geeft om hun kleinkinderen, met wie hun band door het overlijden van hun enige zoon sterker is dan gewoonlijk tussen grootouders en kleinkinderen, financieel te ondersteunen.
8.
Het hof komt op grond van het voorgaande tot het oordeel dat de bewindvoerder de door de rechthebbende en zijn echtgenote gewenste schenking van € 12.500,- aan elk van de beide kleinkinderen mag doen.
Slotsom
9.
Het hof zal daarom de beschikking van de kantonrechter vernietigen en opnieuw rechtdoen zoals hierna weergegeven.

De beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep;
en opnieuw beslissende:
wijst het inleidend verzoek van de bewindvoerder toe, in die zin dat alsnog de gevraagde machtiging tot schenking aan de beide kleinkinderen van rechthebbende en zijn echtgenote elk ter grootte van € 12.500,- wordt verleend;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.P. den Hollander, J.D.S.L. Bosch en A.W. Beversluis, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 22 oktober 2013 in het bijzijn van de griffier.