In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland, waarin de rechtbank de aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 2007 gedeeltelijk heeft vernietigd. Belanghebbende had een aanslag ontvangen op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 164.875, welke aanslag door de inspecteur was verminderd tot € 137.793 na een bezwaarschrift. De rechtbank oordeelde dat de heffingskorting te hoog was, maar de inspecteur had de aftrek van een gift van € 3.500 aan het kerkgenootschap niet toegestaan. Belanghebbende stelde dat de betaling van € 7.000 aan het kerkgenootschap, waarvan hij € 3.500 als gift had aangemerkt, als persoonsgebonden aftrek moest worden erkend. De inspecteur betwistte dit en stelde dat de rente van 7% zakelijk was en dat er geen gift was te onderkennen.
Tijdens de zitting werd duidelijk dat belanghebbende een lening van € 100.000 had ontvangen van het kerkgenootschap, waarvoor hij aandelen had gekocht. De geldleningsovereenkomst bevatte bepalingen over rente en zekerheden, maar de verpanding van de aandelen was niet gerealiseerd. Het hof oordeelde dat de rente van 7% niet als gift kon worden aangemerkt, omdat belanghebbende niet had aangetoond dat hij een hogere rente had betaald dan bij een andere zakelijke lening het geval zou zijn geweest. Het hof concludeerde dat de inspecteur de aanslag terecht had vastgesteld en dat het hoger beroep ongegrond was. De beslissing van de rechtbank werd bevestigd, en er werden geen kosten aan de proceskosten verbonden.