ECLI:NL:GHARL:2013:7933

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 oktober 2013
Publicatiedatum
23 oktober 2013
Zaaknummer
13/00428 en 13/00429
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland, waarin de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen ongegrond heeft verklaard. De navorderingsaanslagen zijn opgelegd over de jaren 2008 en 2009, waarbij de inspecteur van de Belastingdienst de aangiften van belanghebbende heeft gecorrigeerd op basis van vermoedens van onterecht opgevoerde aftrekposten. Belanghebbende heeft in zijn aangiften voor deze jaren diverse aftrekposten opgevoerd, waaronder ziektekosten, aftrekbare giften en scholingskosten. De inspecteur heeft echter geconstateerd dat deze aftrekposten niet met bewijsstukken zijn onderbouwd, wat heeft geleid tot de navorderingsaanslagen.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de inspecteur beschikte over het voor navordering vereiste nieuwe feit, zoals bedoeld in artikel 16 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). Belanghebbende heeft in hoger beroep betoogd dat er geen nieuw feit was en dat de inspecteur ten onrechte zijn aangiften heeft onderzocht. Het hof heeft echter geoordeeld dat de inspecteur gerechtigd was om de navorderingsaanslagen op te leggen, omdat hij beschikte over voldoende informatie die het vermoeden rechtvaardigde dat de primitieve aanslagen tot een te laag bedrag waren vastgesteld.

Het hof heeft de argumenten van belanghebbende verworpen en geconcludeerd dat de navorderingsaanslagen terecht zijn opgelegd. De vraag of belanghebbende te kwader trouw was, behoeft geen verdere behandeling, aangezien de navordering al gerechtvaardigd was. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en het hoger beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard. Er zijn geen proceskosten toegewezen, en de beslissing is openbaar uitgesproken op 15 oktober 2013.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummers 13/00428 en 13/00429
uitspraakdatum:
15 oktober 2013
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], wonende te
[Z](hierna: belanghebbende),
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland van 14 februari 2013, nummers
AWB 12/3591 en 12/3598, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/[P](hierna: de Inspecteur).

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is over het jaar 2008 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 36.744. Daarbij is een bedrag van € 750 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.2.
Aan belanghebbende is over het jaar 2009 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 34.209. Daarbij is een bedrag van
€ 438 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.3.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 9 juni 2009 de navorderingsaanslag IB/PVV 2008 verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 28.813. De in rekening gebrachte heffingsrente is verminderd tot een bedrag van € 375.
1.4.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 9 juni 2009 de navorderingsaanslag IB/PVV 2009 verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 26.289. De in rekening gebrachte heffingsrente is verminderd tot een bedrag van € 221.
1.5.
Belanghebbende is tegen de uitspraken van de Inspecteur in beroep gekomen. De rechtbank Oost-Nederland (hierna: de Rechtbank) heeft bij uitspraak van 14 februari 2013 de beroepen ongegrond verklaard.
1.6.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.7. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 september 2013 te Arnhem. De zaken van belanghebbende (nummers 13/00428 en 13/00429) zijn gezamenlijk behandeld met de zaak van [A] (nummer 13/00430). Belanghebbende is vertegenwoordigd door
[B]. Namens de Inspecteur is verschenen [C].
1.8.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende heeft in zijn aangiften voor de jaren 2008 en 2009 ziektekosten opgevoerd van respectievelijk € 3.904 en € 3.254, aftrekbare giften opgevoerd van respectievelijk € 1.712 en € 1.803, en scholingskosten opgevoerd van respectievelijk € 1.855 en € 2.028. Bij het doen van deze aangiften heeft belanghebbende gebruikgemaakt van de hulp van zijn gemachtigde [B].
2.2.
De Inspecteur heeft in 2010 de (primitieve) aanslagen IB/PVV 2008 en 2009 vastgesteld overeenkomstig de aangiften.
2.3.
Bij onderzoek in 2011 is bij de Inspecteur het vermoeden gerezen dat in elektronische belastingaangiften die van een bepaald IP-adres zijn ingediend, aftrekposten worden opgevoerd die niet met bewijsstukken onderbouwd kunnen worden. Hierbij zijn ook belanghebbendes aangiften naar voren gekomen.
2.4.
Naar aanleiding van voornoemd onderzoek heeft de Inspecteur bij brieven van
28 mei 2011, 2 augustus 2011 en 29 november 2011 belanghebbende verzocht de opgevoerde aftrekposten te onderbouwen. Belanghebbende heeft hieraan niet voldaan.
2.5.
De Inspecteur heeft bij het vaststellen van de navorderingsaanslagen de ziektekosten, de aftrekbare giften en de scholingskosten gecorrigeerd.
2.6.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat de Inspecteur beschikte over het voor navordering vereiste nieuwe feit als bedoeld in artikel 16 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) en dat belanghebbende de aftrekposten op generlei wijze heeft onderbouwd. De Rechtbank heeft de navorderingsaanslagen – zoals deze na bezwaar zijn verminderd – gehandhaafd.

3.Geschil

3.1.
Tussen partijen is in geschil of de Inspecteur beschikt over het voor navordering vereiste nieuwe feit als bedoeld in artikel 16 AWR. Indien deze vraag ontkennend wordt beantwoord, houdt partijen nog verdeeld of belanghebbende te kwader trouw is. Belanghebbende beantwoordt beide vragen ontkennend
,de Inspecteur bevestigend. Is navordering mogelijk, dan is de hoogte van de navorderingaanslagen tussen partijen niet in geschil.
3.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de navorderingsaanslagen. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4.Overwegingen

4.1.
De belastingplichtige mag aan de regeling van een aanslag, blijkende uit het uitgereikte aanslagbiljet, het vertrouwen ontlenen dat daarmee zijn belastingschuld voor het jaar van de aanslag definitief is vastgesteld behoudens de bevoegdheid van de inspecteur tot navordering op grond van artikel 16 AWR.
4.2.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, AWR kan de inspecteur de te weinig geheven belasting navorderen indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld. Een feit dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren.
4.3.
Belanghebbende heeft gesteld dat geen sprake is van een nieuw feit. Volgens belanghebbende is daarvoor redengevend dat zijn aangiften niet zijn ingediend van het in 2.3 genoemde IP-adres, maar van het IP-adres van zijn gemachtigde, zodat de Inspecteur ten onrechte belanghebbendes aangiftes heeft onderzocht.
4.4.
Het is de Inspecteur eerst na het opleggen van de (primitieve) aanslagen bekend geworden, dat belanghebbende de bewijsstukken voor de opgevoerde aftrekposten niet wenst te overleggen. Daarmee beschikt de Inspecteur over enig feit dat grond oplevert voor het vermoeden dat de (primitieve) aanslagen tot een te laag bedrag zijn opgelegd.
4.5.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of een ambtelijk verzuim aan navordering in de weg staat. De inspecteur mag bij het vaststellen van een aanslag uitgaan van de juistheid van de gegevens die een belastingplichtige bij zijn aangifte heeft verstrekt. Tot nader onderzoek is hij in beginsel niet gehouden. Wel is hij tot een nader onderzoek gehouden, indien hij, na met een normale zorgvuldigheid kennis te hebben genomen van de inhoud van de aangifte, aan de juistheid van enig daarin opgenomen gegeven in redelijkheid behoort te twijfelen. Voor twijfel is geen aanleiding indien de niet onwaarschijnlijke mogelijkheid bestaat dat de in de aangifte opgenomen gegevens juist zijn (vgl. HR 12 maart 2010, nr. 08/04868, ECLI:HR:2010:BL7165, BNB 2010/155; HR 16 april 2010, nr. 08/05088, ECLI:HR:2010:BJ9082, BNB 2010/227; HR 1 maart 2013, nr. 11/04696, ECLI:HR:2013:BW7750).
4.6.
Belanghebbende heeft in zijn aangiften over de jaren 2008 en 2009 diverse aftrekposten opgevoerd. Naar het oordeel van het Hof behoefde de Inspecteur in redelijkheid niet aan de juistheid van deze posten te twijfelen. Het was immers zeer wel mogelijk dat belanghebbende giften en uitgaven voor ziekte en scholing had gedaan. Deze aftrekposten behoefden voor de Inspecteur dan ook geen aanleiding te zijn tot nader onderzoek bij het vaststellen van de primitieve aanslagen. Van een aan navordering in de weg staand ambtelijk verzuim is derhalve geen sprake. De omstandigheid dat belanghebbendes aangiften van een ander IP-adres zijn ingediend dan het in 2.3 genoemde, maakt dit niet anders, nu daarmee navordering niet is uitgesloten.
4.7.
Indien belanghebbendes betoog aldus moet worden uitgelegd dat de Inspecteur na het opleggen van de definitieve aanslagen geen nader onderzoek kan instellen naar de door belanghebbende ingediende aangiften, nu het onderzoek in 2011 is ingesteld naar een ander IP-adres dan het IP-adres van waar belanghebbende zijn aangiften heeft ingediend, faalt dit betoog. Geen rechtsregel staat immers aan een dergelijk onderzoek in de weg.
4.8.
Het vorenstaande brengt mee dat navordering gerechtvaardigd is. De vraag of belanghebbende te kwader trouw is, behoeft derhalve geen behandeling.
Heffingsrente
4.9.
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrenten. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrenten aangevoerd. Nu de navorderingsaanslagen niet worden vernietigd of verder worden verminderd, is er ook geen aanleiding voor een vermindering van de in rekening gebrachte heffingsrenten.
Slotsom
Het hoger beroep van belanghebbende dient ongegrond te worden verklaard.

5.Proceskosten

Het Hof vindt geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan te Arnhem door mr. A.J.H. van Suilen, voorzitter, mr. C.M. Ettema en mr. R.F.C. Spek, in tegenwoordigheid van mr. A. Klein als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
15 oktober 2013.
De griffier, De voorzitter,
(A. Klein) (A.J.H. van Suilen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 16 oktober 2013
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen
binnen zes wekenna de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij:
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer)
postbus 20 303, 2500 EH Den Haag
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad worden verzocht om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.