ECLI:NL:GHARL:2013:7783

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 juli 2013
Publicatiedatum
17 oktober 2013
Zaaknummer
B200.101.973
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor second-opinion inzake diagnose en behandeling van kind met ADHD

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een verzoek van de vader om vervangende toestemming voor het laten uitvoeren van een second-opinion met betrekking tot de diagnose en behandeling van zijn kind, dat mogelijk ADHD heeft. De vader, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. M.L.J. Wekking, verzocht om duidelijkheid over de diagnose en de voorgeschreven medicatie. De moeder, zonder advocaat, was ook aanwezig tijdens de mondelinge behandeling.

Het hof heeft eerder op 6 september 2012, 8 november 2012 en 27 maart 2013 beschikkingen gegeven en heeft de inhoud daarvan overgenomen in deze uitspraak. Het hof heeft het forensisch psychiatrisch onderzoek van 5 maart 2013, uitgevoerd door kinder- en jeugdpsychiater H.J. Groenhuijzen, in overweging genomen. Dit onderzoek concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om de diagnose ADHD bij het kind eenduidig vast te stellen, maar dat de gegevens uit schoolobservaties en neuropsychologische tests sterk in die richting wijzen.

Het hof oordeelde dat het verzoek van de vader om een second opinion gerechtvaardigd was, gezien de onduidelijkheid over de diagnose en de noodzaak om in het belang van het kind te handelen. Het hof verleende de vader vervangende toestemming voor de second opinion, met de voorwaarde dat hij geen druk op het kind zou uitoefenen. Tevens werd besloten dat de kosten van de deskundige door beide ouders gedeeld zouden worden, gezien hun status als gewezen echtgenoten en de betrokkenheid van hun kind.

De beschikking van de rechtbank Almelo van 23 november 2011 werd vernietigd en het hof besloot dat de vader vervangende toestemming kreeg voor de second opinion. De moeder werd veroordeeld tot betaling van een deel van de kosten aan de advocaat van de vader. Deze beschikking is openbaar uitgesproken op 18 juli 2013.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.101.973
(zaaknummer rechtbank 118641 / FA RK 11-259)
beschikking van de familiekamer van 18 juli 2013
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats]
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen “de vader”,
advocaat: mr. M.L.J. Wekking te Apeldoorn,
en
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen “de moeder”,
zonder advocaat.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof heeft op 6 september 2012, 8 november 2012 en 27 maart 2013 beschikkingen gegeven en neemt de inhoud van die beschikkingen hier over.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit het forensisch psychiatrisch onderzoek van 5 maart 2013, opgesteld door H.J. Groenhuijzen, kinder- en jeugdpsychiater, ingekomen op 12 maart 2013.
1.3
Op 20 juni 2013 is de mondelinge behandeling voortgezet. De vader is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. De moeder is in persoon verschenen. Namens de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de raad) is K. van der Tuin, juridisch deskundige, verschenen.

2.De verdere motivering van de beslissing

2.1
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de beschikkingen van 6 september 2012, 8 november 2012 en 27 maart 2013, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
2.2
In de beschikking van 8 november 2012 heeft het hof H.J. Groenhuijzen, kinder- en jeugdpsychiater, als deskundige benoemd en aan hem de navolgende vragen voorgelegd:
1. Is op basis van het onderzoek van ’t Centrum (zoals dat blijkt uit producties 7, 11 en 13 bij het verzoekschrift in eerste aanleg) de gestelde diagnose ADHD voor [minderjarige] goed en volledig te stellen?
2. Indien dit zo is, is de voorgeschreven medicatie (18 mg Concerta en 1 mg Circadin per dag) gebruikelijk?
3. Zijn er nog overige aspecten die u vanuit uw vakgebied van belang of relevant acht ten aanzien van de gestelde vragen?
2.3
In het forensisch psychiatrisch onderzoek van 5 maart 2013 door H.J. Groenhuijzen is onder meer het volgende te lezen:
“5. BEANTWOORDING VAN DE VRAAGSTELLING
Concluderend kan op basis van de stukken die rapporteur ter beschikking gesteld zijn niet goed en volledig vastgesteld worden of er sprake is van ADHD bij [minderjarige]. De gegevens uit de schoolobservatie en de neuropsychologische tests wijzen het sterkst in de richting van ADHD. Opgemerkt moet hierbij worden dat de verslaglegging in de algemene kinderpsychiatrische praktijk in het algemeen steeds summierder is geworden vanwege de enorme tijdsdruk waaronder gewerkt wordt. Veel van de informatie-uitwisseling tussen de diagnosticus en ouders/kind geschiedt dan ook verbaal. Wel kan er verwacht worden van de intaker/behandelaar dat de integratie van de onderzoeksbevindingen in de brief wordt vermeld, zodat ook voor ouders en de eventuele latere lezer de wijze waarop de diagnose is gesteld inzichtelijk is.
Voor wat betreft de beantwoording van vraag 2 kan gesteld worden dat bij een vastgestelde ADHD, na de gedragsinterventies waarvan er enkele in de beschouwing genoemd zijn, medicatie in aanmerking komt voor de behandeling van ernstige symptomen. Dan kan Concerta een middel van eerste keuze zijn. Voor Circadin geldt dat voor zover mijn kennis strekt niet. Melatonine (verkrijgbaar bij de drogist tot 3 mg tabletten) kan wel goed gebruikt worden bij slaapfase problematiek, welke frequent optreedt bij ADHD.”
2.4
Het hof overweegt als volgt. In het forensisch psychiatrisch onderzoek van 5 maart 2013 is te lezen dat de heer Groenhuijzen niet zonder nadere toelichting die ontbreekt, in staat is op de onderliggende stukken eenduidig de diagnose ADHD bij [minderjarige] te stellen. Uit het forensisch psychiatrisch onderzoek blijkt voorts dat eerst na een vastgestelde diagnose ADHD medicatie in aanmerking komt voor de behandeling van ernstige symptomen. In dit licht acht het hof het niet onredelijk en in het belang van [minderjarige] dat er voor beide ouders voldoende duidelijkheid komt over de problematiek van [minderjarige] en de diagnose die daarbij dient te worden gesteld. Het hof acht het verzoek om een second opinion door de vader dan ook gerechtvaardigd en zal de vader hiervoor vervangende toestemming verlenen. Het hof neemt evenwel aan dat de vader, zoals door hem ter mondelinge behandeling is toegezegd, geen druk op [minderjarige] zal uitoefenen indien [minderjarige] niet instemt met een second opinion en ook de nodige tijd zal wachten als dat in het belang van [minderjarige] zal zijn.
2.5
Het hof ziet aanleiding de kosten van de deskundige te compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure het uit dat huwelijk geboren kind betreft.

3.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, treft het hoger beroep doel. Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als volgt.

4.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Almelo van 23 november 2011 en, opnieuw beschikkende:
verleent aan de vader vervangende toestemming tot het laten uitvoeren van een second-opinion met betrekking tot de ten aanzien van [minderjarige] gestelde diagnose ADHD en de voorgeschreven behandeling met medicatie;
compenseert de kosten van de deskundige in die zin dat partijen ieder de helft van deze kosten dienen te betalen;
verstaat dat de vader reeds het volledige bedrag van € 1.130,40 heeft betaald;
veroordeelt de moeder tot betaling van een bedrag van € 565,20 aan de advocaat van de vader, zulks binnen 14 dagen na de uitspraakdatum van deze beschikking;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, A. Smeeïng-van Hees en R. Krijger, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door mr. A. Smeeïng-van Hees en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2013.