ECLI:NL:GHARL:2013:7588

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 oktober 2013
Publicatiedatum
11 oktober 2013
Zaaknummer
200.121.714/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep op nietigheid van de overeenkomst in der minne wegens dwang

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de nietigheid van een overeenkomst tussen een man en een vrouw, die beiden ouders zijn van twee minderjarige kinderen. De vrouw had in eerste aanleg een verzoek ingediend om de door de man te betalen kinderalimentatie vast te stellen. De rechtbank had op 9 november 2012 bepaald dat de man € 260,- per kind per maand moest betalen. De man ging in hoger beroep en verzocht de beschikking te vernietigen en de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren. De vrouw voerde aan dat de overeenkomst die op 27 april 2013 was gesloten, onder dwang tot stand was gekomen. Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw op 3 april 2013 aangifte had gedaan tegen de man wegens mishandeling en bedreiging. De medische verklaring bevestigde dat het letsel van de vrouw overeenkwam met de toedracht van de aangifte. Het hof oordeelde dat de overeenkomst onder dwang was gesloten en daarom nietig was. De verzoeken van partijen werden beoordeeld aan de hand van de relevante artikelen van het Burgerlijk Wetboek. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en wees het meer of anders verzochte af. De uitspraak benadrukt het belang van vrijwilligheid in overeenkomsten en de bescherming van slachtoffers van geweld in het familierecht.

Uitspraak

Beschikking d.d. 3 oktober 2013
Zaaknummer 200.121.714

HET GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

Locatie Leeuwarden

Beschikking in de zaak van

[de man]
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen:
de man,
advocaat mr. I.M.G. Maste,
kantoorhoudende te Almere,
tegen

[de vrouw],

wonende te[woonplaats]
geïntimeerde,
hierna te noemen:
de vrouw,
advocaat mr. P. Veenhoven,
kantoorhoudende te Amsterdam.

Het geding in eerste aanleg

Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van 9 november 2012 (zaaknummer 192081 / FL RK 11-4350) heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Lelystad, de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen[kind 1], geboren[in 1999], en [kind 2], geboren[in 2001], met ingang van 16 november 2011 bepaald op € 260,- per kind per maand. De rechtbank heeft voorts met ingang van 9 november 2012 een zorgregeling tussen de man en de minderjarigen vastgesteld waarvan de inhoud bij partijen bekend is en die hier als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd.

Het geding in hoger beroep

Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 8 februari 2013, heeft de man verzocht de beschikking van 9 november 2012 te vernietigen op het punt van de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding en opnieuw recht doende de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren; subsidiair het verzoek van de vrouw af te wijzen en meer subsidiair een beslissing door het hof in goede justitie te nemen met inachtneming van hetgeen door de man in eerste aanleg en in beroep is aangevoerd. De man heeft voorts verzocht een zorgregeling tussen hem en de minderjarigen vast te stellen zoals verwoord in het petitum van zijn appelschrift.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 17 april 2013, heeft de vrouw het verzoek bestreden en verzocht het verzoek van de man in hoger beroep af te wijzen, zijnde onvoldoende gegrond en onbewezen, kosten rechtens.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder
- een via een journaalbericht V6 ingediende brief van 13 juni 2013 met bijlagen van mr. Veenhoven;
- een via een journaalbericht V6 ingediende brief van 13 juni 2013 met bijlagen van mr. Maste en
- een via een journaalbericht V6 door mr. Maste op 20 juni 2013 binnengekomen brief van 13 juni 2013 van de politie gericht aan de man.
Van de minderjarigen [kind 1] en [kind 2] zijn op 12 juni 2013 brieven ingekomen ter griffie van het hof.
Ter zitting van 25 juni 2013 is de zaak behandeld. Verschenen zijn partijen, bijgestaan door hun advocaten.

De beoordeling

De feiten

1.
[kind 1] en [kind 2] zijn geboren uit de affectieve relatie van partijen. De ouders hebben gezamenlijk het gezag over hen. Sinds het uiteengaan van partijen in 2006 wonen [kind 1] en [kind 2] bij de vrouw. De man woont sinds [in 2008] in België. Aldaar is hij [in 2008] gehuwd met [nieuwe partner].
2.
De vrouw heeft op 16 november 2011 een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank teneinde de door de man aan haar te betalen kinderalimentatie met ingang van 5 oktober 2011 te bepalen op € 300,- per kind per maand.
De man heeft zich hiertegen op 10 januari 2012 verweerd en daarbij tevens zelfstandig verzocht de kinderalimentatie na draagkrachtvergelijking vast te stellen op maximaal € 56,66 per kind per maand en de in het verzoekschrift van de vrouw genoemde contactregeling tussen de minderjarigen en hem vast te leggen in een beschikking.
3.
De vrouw heeft op 21 augustus 2012 haar inleidend verzoekschrift aangevuld in die zin dat zij niet heeft bedoeld om een wijziging van de kinderalimentatie te vragen maar om een eerste vaststelling. Voorts heeft zij daarbij verweer gevoerd tegen de zelfstandige verzoeken van de man.
4.
Bij de beschikking waarvan beroep is beslist als hiervoor vermeld onder "Het geding in eerste aanleg". Tegen deze beslissing heeft de man tijdig appel ingesteld. Hij heeft daarbij een achttal grieven geformuleerd.
De geschilpunten
5.
De geschilpunten tussen partijen betreffen:
- de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken;
- de alimentatieovereenkomsten;
- de behoefte van [kind 1] en [kind 2];
- de draagkracht van de man en wel op de volgende punten:
- het inkomen;
- de kosten van de zorgregeling;
- de verdeling van de draagkrachtruimte;
- de draagkracht van de vrouw;
- het aandeel van partijen in de kosten van de kinderen.
6.
Doelmatigheidshalve zal het hof de door de man opgeworpen grieven in een andere volgorde bespreken, te beginnen met het eerst genoemde geschilpunt.
De verdeling van de zorg- en opvoedingstaken(grief 8)
7.
De rechtbank heeft een reguliere zorgregeling van één weekend per 2 weken en de
helft van de vakanties en feestdagen vastgesteld. Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat [kind 2] vier extra weekenden per jaar bij de man zal verblijven.
8.
De man is van mening dat [kind 1] en [kind 2] beiden naast de reguliere zorgregeling acht extra weekenden per jaar bij hem zouden moeten verblijven. De vrouw vindt eigenlijk dat in het geheel geen extra weekenden vastgelegd zouden moeten worden, maar zij kan zich vinden in de beslissing van de rechtbank dat alleen [kind 2] vier extra weekenden bij de vader verblijft.
9.
Gelet op de inhoud van de brieven van de inmiddels 14-jarige [kind 1] en 12-jarige [kind 2] ziet het hof geen aanleiding anders te beslissen over de zorgregeling dan de rechtbank heeft gedaan. De beslissing van de rechtbank sluit aan bij de wens van de kinderen. [kind 1] heeft aangegeven geen extra weekenden naar de vader in België te willen. [kind 2] zegt in haar brief niets over extra weekenden.
10.
Ten overvloede zij nog vermeld dat partijen ter zitting de bereidheid hebben uitgesproken om onder begeleiding van een familie-mediator in gesprek te gaan over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken ten aanzien van [kind 1] en [kind 2].
De alimentatieovereenkomsten(grieven 1 en 2)
11.
Het hof zal de grieven 1 en 2 gezamenlijk behandelen, aangezien deze beide gaan over de vraag of in 2008 tussen partijen een geldige overeenkomst over de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie tot stand is gekomen. Het antwoord op die vraag bepaalt mede de rechtsgrond van de onderhavige procedure. Partijen verschillen daarover van mening. Volgens de vrouw is nooit sprake geweest van overeenstemming over de kinderalimentatie en gaat het thans om een eerste vaststelling (artikel 1:397 lid 1 BW). In de visie van de man is thans sprake van een wijzigingsprocedure (artikel 1:401 lid 1 BW), omdat partijen ten tijde van hun uiteengaan in onderling overleg een regeling hadden getroffen over de kinderalimentatie.
12.
Dat de vrouw in haar aanvullend verzoekschrift in eerste aanleg spreekt over de artikelen 1:402 BW en 1:394 BW berust naar het oordeel van het hof, mede gelet op de inhoud van dat aanvullend verzoekschrift, op een kennelijke misslag.
13.
Teneinde de gevolgen van hun uiteengaan in 2006 te regelen hebben partijen in die tijd overleg gevoerd over o.a. de kinderalimentatie en de zorgregeling. Uit een brief van 26 november 2008 van mr. L.D.H. Lesmeister, de toenmalige advocaat van de man, aan de vrouw blijkt - voor zover hier van belang - het volgende:
"Cliënt deelde mij mede dat er in de afgelopen periode overleg heeft plaatsgevonden en dat u tot een regeling bent gekomen.
Deze regeling omvat de volgende punten:
- Het hoofdverblijf van de minderjarige kinderen zal bij u zijn
- De kinderen zullen vanaf het weekend van 22-23 november 2008 één weekend per veertien dagen van vrijdag gelijk uit school tot zondag 21.00 uur bij cliënt verblijven, alsmede 8 extra weekenden per jaar welke aan het begin van het schooljaar worden vastgesteld, waarbij wijzigingen van tijdelijke aard mogelijk zijn, mits akkoord van beide partijen na voorafgaand overleg
- De kinderen verblijven de helft van de schoolvakanties bij cliënt, ook deze verdeling zal telkens aan het begin van het schooljaar plaatsvinden
- Cliënt haalt en brengt de kinderen
- Cliënt is daarnaast bereid 50% mee te betalen indien er extra kosten zijn, mits akkoord nadat voorafgaand overleg heeft plaatsgevonden.
Daarnaast voldoet cliënt vanaf reeds enige tijd een bijdrage van € 150,- per kind
per maand als bijdrage in de kosten van opvoeding en verzorging. Ik begrijp van
cliënt dat hieromtrent enige discussie is ontstaan. Ik zal dan ook aan de hand van
de meest recente financiële gegevens een nieuwe draagkrachtberekening
opstellen.
Graag verneem ik binnen twee weken of de afspraken zoals die zijn
weergegeven, naar uw mening juist zijn en of u zich kunt vinden in bijgaand
omgangsvoorstel. Uiteraard kunt u ook een eigen advocaat inschakelen met het
verzoek contact met mij op te nemen."
14.
De vrouw heeft niet gereageerd op voornoemde brief van mr. Lesmeister. Zij had
destijds geen eigen advocaat.
15.
Anders dan mr. Lesmeister in haar brief van 26 november 2008 had aangekondigd
is naderhand geen nieuwe draagkrachtberekening meer gemaakt.
16.
Tot het moment van indienen van het inleidend verzoekschrift van de vrouw op
16 november 2011 heeft de man genoemd bedrag van € 150,- per kind per maand, vermeerderd met de jaarlijkse indexering, aan de vrouw betaald. Daarnaast heeft de man een bijdrage geleverd aan extra kosten met betrekking tot de kinderen.
17.
Met de rechtbank en de vrouw is het hof van oordeel dat uit vorenomschreven
gang van zaken niet blijkt dat partijen in 2008 tot volledige wilsovereenstemming
over m.n. de kinderalimentatie zijn gekomen. Mr. Lesmeister benoemt in haar
brief van 26 november 2008 met zoveel woorden dat geen sprake is van een
afgerond proces. Nu ook overigens niet is gebleken van een definitieve overeenkomst tussen partijen over de kinderalimentatie, gaat het hof er vanuit dat een dergelijke overeenkomst niet tot stand is gekomen.
Het feit dat de man, feitelijk, € 150,- per kind per maand, vermeerderd met de jaarlijkse indexering heeft betaald, doet hieraan niet af.
Met de vrouw gaat het hof er derhalve vanuit dat het verzoek van de vrouw in eerste aanleg gedaan een verzoek tot (eerste) vaststelling van kinderbijdragen ten behoeve van [kind 1] en [kind 2] betreft.
18.
Het hof zal vervolgens beoordelen of de "Overeenkomst in der minne", gedateerd 27 april 2013, waar de man zich in hoger beroep eveneens op beroept, als een geldige, nadere, overeenkomst tussen partijen kan worden beschouwd.
Mr. Veenhoven heeft namens de vrouw de nietigheid van deze overeenkomst
ingeroepen op grond van het feit dat de vrouw haar wil niet in vrijheid heeft
kunnen bepalen doch heeft gehandeld onder dwang en/of geweld. De vrouw stelt deze overeenkomst op 3 april 2013 onder dwang van de man te hebben getekend. De man betwist de nietigheid en zegt vast te houden aan de overeenkomst.
19.
Uit een proces-verbaal van politie d.d. 3 april 2013 (PL2542 2013023936-1) blijkt
dat de vrouw op die datum aangifte heeft gedaan tegen de man wegens mishandeling en bedreiging. Uit een geneeskundige verklaring/letselbeschrijving
d.d. 4 april 2013 van [arts], arts, forensisch geneeskundige, volgt dat het bij
de vrouw waargenomen letsel bij de aard en vorm van de in het proces-verbaal
met nummer 2013023936 vermelde toedracht past en dat de datering van het letsel
bij de datum van de toedracht past.
20.
Het hof acht het beroep van de vrouw op de nietigheid van de overeenkomst d.d.
27 maart 2013, door de vrouw ondertekend op 3 april 2013, gegrond gelet op de inhoud van de stukken die daarover in het dossier zitten, waaronder met name het genoemde proces-verbaal met nummer PL2542 2013023936-1, en de verklaring van de vrouw ter zitting van het hof. Het hof gaat er daarom vanuit dat de op
27 maart 2013 gedateerde overeenkomst op 3 april 2013 onder dwang tot stand is gekomen, zodat geen sprake is van een overeenkomst waaraan partijen zijn gebonden.
21.
Op grond van het vorenstaande dienen de verzoeken van partijen te worden beoordeeld aan de hand van artikel 1:392 lid 1 BW juncto artikel 1:397 lid 1 BW.
De behoefte van [kind 1] en [kind 2](grief 3)
22.
De man heeft in zijn beroepschrift de behoefte van de kinderen gesteld op
€ 322,50 per kind per maand aan de hand van de bijlage bij de Alimentatienormen 2013, rekening houdend met de leeftijden van de kinderen in dat jaar, en uitgaande van een netto besteedbaar gezinsinkomen in 2006 van € 3.000,- per maand. Ook de rechtbank is bij de berekening van de behoefte van de kinderen uitgegaan van vermeld netto gezinsinkomen, maar heeft die behoefte aan de hand van de bijlage bij de Alimentatienormen 2006, het jaar waarin partijen feitelijk uiteen zijn gegaan, vastgesteld op € 328,- per kind per maand. Nu het voormalig netto gezinsinkomen van € 3.000,- per maand niet wezenlijk in geschil is (ook de vrouw gaat daar van uit) en de berekening van de behoefte zoals die door de rechtbank heeft plaatsgevonden, anders dan die van de man, conform de Tremanormen is, zal ook het hof uitgaan van de door de rechtbank vastgestelde behoefte van de kinderen van € 328,- per kind per maand op het moment van uiteengaan van partijen (2006). Geïndexeerd naar 2011, 2012 en 2013 komt dit neer op een behoefte van respectievelijk € 366,-, € 371,- en € 377,- per kind per maand.
Het inkomen(grief 6)
23.
De man stelt dat hij vanaf 1 december 2012 geen over- en/of reisuren meer uitbetaald krijgt. In ruil daarvoor krijgt hij meer vrije tijd. De man is van mening dat vanaf die datum met een lager salaris rekening moet worden gehouden bij de bepaling van zijn draagkracht.
24.
Het hof is van oordeel dat de man de stelling dat zijn werkgever hem vanwege de economische crisis als het ware gedwongen heeft om voor genoemde "tijd voor tijd-regeling" te kiezen, in het licht van het verweer van de vrouw, onvoldoende heeft onderbouwd. Aan die stelling wordt daarom voorbijgegaan. Deze, naar het hof derhalve aanneemt, vrijwillige keuze van de man op dit punt mag niet tot financieel nadeel van de kinderen strekken. Het hof ziet dan ook geen reden om de berekening van de rechtbank voor wat betreft het inkomen van de man aan te passen.
De woonlasten
25.
Gelet op hetgeen ter zitting naar voren is gekomen over de hypotheekrenteaftrek van de man, is de rechtbank voor wat betreft de woonlasten uitgegaan van onvolledige of onjuiste gegevens. De man heeft ter zitting aangegeven dat hij binnenlands belastingplichtig is, omdat hij in Nederland werkt. Hij heeft voorts aangegeven gezamenlijk met [nieuwe partner] een hypothecaire lening op de woning in België te hebben waarvan de hypotheekrente hoe dan ook kan worden afgetrokken. [nieuwe partner] kan dat tot 2014 in België doen als zij daar een baan heeft. Ingeval [nieuwe partner] geen baan in België heeft (hetgeen volgens opgave van de man thans het geval is) en indien vanaf 2014 de hypotheekrenteaftrek in België wordt afgeschaft kan de man de hypotheekrente in Nederland aftrekken, aldus de man.
26.
Het door de rechtbank in de draagkrachtberekening van de man opgenomen bedrag aan niet aftrekbare hypotheekrente van € 825,- moet daarom gecorrigeerd worden en als een brutobedrag worden aangemerkt. Aangezien de man verder geen gegevens heeft overgelegd over zijn exacte netto woonlasten tot nu toe, gaat het hof in de draagkrachtberekening uit van de situatie dat de man de hypotheekrente volledig kan aftrekken en zal het hof de helft van de daaruit voortvloeiende netto woonlast, inclusief de hypotheekaflossing/premie levensverzekering van € 63,- per maand waartegen de vrouw geen grief heeft gericht, en het forfait overige eigenaarslasten van € 95,- per maand, aan [nieuwe partner] toerekenen, zijnde € 319,- per maand.
De kosten van de zorgregeling(grief 4)
27.
De rechtbank heeft de kosten van de zorgregeling gesteld op € 229,- per maand.
De man is van mening dat met een bedrag van € 419,- per maand rekening moet worden gehouden. De vrouw gaat uit van een bedrag van € 243,- per maand.
28.
Om de hiervoor onder 9 vermelde reden gaat het hof uit van een zorgregeling zoals door de rechtbank is vastgesteld.
Uitgaande van 30 omgangsweekenden per jaar (2 x 26 regulier ([kind 1] en [kind 2]) + 4 extra ([kind 2]) = 56 weekenddagen) en zes weken vakantie en/of feestdagen (6 x 5 = 30 doordeweekse dagen) bedragen de verblijfskosten voor [kind 1] en [kind 2] (86 x 2 x € 5,- =) € 860,- per jaar, zijnde € 72,- per maand.
De afstand tussen de woonplaatsen van partijen is 190 kilometer. De man haalt en brengt de kinderen. Per omgangsmoment rijdt hij 760 kilometer. Ervan uitgaande dat de wisselmomenten voor de vakanties en/of feestdagen grotendeels plaatsvinden in de reguliere ([kind 1] en [kind 2]) en/of extra omgangsweekenden ([kind 2]) bedragen de reiskosten (30 x 760 kilometer = 22.800 kilometer x € 0,125 = ) € 2.850,- per jaar, zijnde € 238,- per maand.
In totaal bepaalt het hof de kosten van de zorgregeling (€ 72,- + € 238,- =) € 310,- per maand.
De verdeling van de draagkracht(grief 5)
29.
Tot het gezin van de man en [nieuwe partner] behoren vier (stief)kinderen voor wie de man mede onderhoudsplichtig is. Aangezien de man niet had gesteld wat de behoefte van de vier kinderen van [nieuwe partner] is en niet duidelijk was geworden in hoeverre de vader van die vier kinderen bijdraagt in hun kosten, heeft de rechtbank reden gezien de stelling van de vrouw te volgen in die zin dat de beschikbare draagkracht van de man over drie kinderen ([kind 1], [kind 2] en één stiefkind) is verdeeld.
30.
De man is van mening dat zijn draagkracht verdeeld moet worden over alle (zes) kinderen. Hij heeft in hoger beroep echter evenmin informatie verschaft over de behoefte van zijn vier stiefkinderen. Ook is onvoldoende overtuigend aangetoond dat en waarom de biologische vader van de stiefkinderen van de man, [X], niet bijdraagt in de kosten van hun verzorging en opvoeding. De voor het antwoord op die vraag vereiste inkomensgegevens van [X] zijn niet overgelegd. Bij gebrek aan informatie ziet het hof geen aanleiding op het punt van de verdeling van de draagkracht van de man over zijn (stief)kinderen anders te beslissen dan de rechtbank heeft gedaan. Dat [nieuwe partner] onlangs werkloos zou zijn geworden zoals ter zitting van het hof door de man is gesteld maakt dit niet anders, nu deze stelling onvoldoende met justificatoire bescheiden is onderbouwd en die stelling door de vrouw wordt betwist.
De draagkrachtberekening van de man
31.
Gelet op het vorenstaande en voorts uitgaande van de overige niet betwiste gegevens waaronder die in de beschikking waarvan beroep en/of de draagkrachtberekening van de man van 23 augustus 2012 wordt de draagkracht van de man berekend als aangehecht.
32.
Van de draagkrachtruimte is 70%, derhalve afgerond € 921,- per maand beschikbaar voor alimentatie. Gelet op het te genieten fiscaal voordeel, kan de man ten behoeve van de drie kinderen voor wie hij onderhoudsplichtig wordt geacht ([kind 1], [kind 2] en één stiefkind) maandelijks € 343,- per kind per maand voldoen.
De draagkracht van de vrouw(grief 7)
33.
De rechtbank is van oordeel dat de vrouw op grond van de overgelegde stukken voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij, gelet op haar inkomen en relevante uitgaven, niet in staat is naar rato bij te dragen in de kosten van de kinderen.
34.
De man heeft in appel aangevoerd dat aan de zijde van de vrouw rekening moet worden gehouden met inkomen uit vermogen. De vrouw heeft onweersproken gesteld dat zij in het kader van de boedelscheiding een bedrag van € 35.000,- van de man heeft ontvangen wegens overbedeling in plaats van het door hem gestelde bedrag van € 70.000,-. Het hof acht het aannemelijk dat dit bedrag van € 35.000,- zoveel jaren na het uiteengaan van partijen inmiddels is opgesoupeerd. Mocht er nog wel een bedrag resteren, dan zullen de door de vrouw daarop mogelijk te ontvangen rente-inkomsten zodanig gering zijn dat het hof deze hier niet relevant acht. Anders dan de man ziet het hof dan ook geen reden de draagkrachtberekening van de vrouw van 20 augustus 2012 op het punt van haar inkomen aan te passen.
35.
De man heeft verder nog aangevoerd dat in de draagkrachtberekening van de vrouw ten onrechte geen rekening is gehouden met de alleenstaande ouderkorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Uit de stukken (met name de draagkrachtberekening van de vrouw van 20 augustus 2012 en de door de man overgelegde draagkrachtberekening van de vrouw van 23 augustus 2012) blijkt echter dat beide partijen er op dat moment vanuit gingen dat de vrouw in 2012 samenwoonde met [Y]. Reeds daarom kwam de vrouw in 2012 niet in aanmerking voor de alleenstaande ouderkorting. Aangezien de vrouw geen informatie heeft verschaft over haar (fiscaal) partnerschap met [Y] en over diens inkomen gaat het hof er wel vanuit dat de vrouw in 2012 in aanmerking kwam voor de inkomensafhankelijke combinatiekorting.
36.
Het hof maakt uit de meest recente stukken op dat de vrouw in 2013 in ieder geval niet meer samenwoont met [Y]. Daarom zal vanaf 2013 rekening worden gehouden met de alleenstaande ouderkorting. In 2013 kan de vrouw geen aanspraak meer maken op de inkomensafhankelijke combinatiekorting, omdat [kind 1] en [kind 2] beiden inmiddels 12 jaar of ouder zijn.
37.
Bij gebrek aan andersluidende informatie zal het hof voor wat betreft de woonlasten van de vrouw aansluiting zoeken bij de situatie zoals die gold in 2012. Daarbij is het hof het eens met de man dat de woonlasten van de vrouw als bruto hypotheeklasten in haar draagkrachtberekening moeten worden opgenomen in plaats van als netto lasten.
38.
De man heeft voorts nog aangevoerd dat rekening moet worden gehouden met het kindgebonden budget waarop de vrouw recht heeft. Nu de ingangsdatum van de vaststelling van de kinderalimentatie ligt vóór 1 januari 2013 wordt de draagkracht van de man met ingang van 16 november 2011 berekend volgens de oude rekenwijze van de Tremanormen. Daarbij wordt het kindgebonden budget als netto inkomen van de onderhoudsgerechtigde aangemerkt. Aangezien de vrouw geen informatie heeft verschaft over haar (toeslag)partnerschap met [Y] en over diens inkomen -hetgeen voor haar rekening en risico dient te komen-, gaat het hof er vanuit dat de vrouw in 2012 in aanmerking kwam voor het maximale kindgebonden budget (het inkomen van de vrouw bedraagt namelijk
€ 15.367,- en er van uitgaande dat [Y] in 2012 niet meer verdiende dan
€ 13.530,- kwamen zij gezamenlijk in aanmerking voor het maximale kindgebonden budget). Voor het delen van de woonlasten is de hoogte van het inkomen van [Y] niet relevant.
39.
De man heeft terecht gesteld dat in de draagkrachtberekening van de vrouw uitgegaan moet worden van de norm voor een alleenstaande in plaats van de door de vrouw in haar draagkrachtberekening van 20 augustus 2012 opgenomen alleenstaande oudernorm.
40.
De vrouw werkt 28 uur per week als verkoopster bij [bedrijf] Gesteld noch gebleken is dat dit anders was toen partijen nog samen waren. Tegen die achtergrond zal het hof het beroep van de man op de verdiencapaciteit van de vrouw passeren.
De draagkrachtberekening van de vrouw
* de periode van 16 november 2011 tot 1 januari 2013
41.
Gelet op het vorenstaande en voorts uitgaande van de overige niet betwiste gegevens waaronder die in de door de man overgelegde draagkrachtberekening van de vrouw van 23 augustus 2012 wordt de draagkracht van de vrouw berekend als aangehecht.
42.
Van de draagkrachtruimte is 70%, derhalve afgerond € 60,- per maand beschikbaar voor de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] en [kind 2], zijnde € 30,- per kind per maand.
* vanaf 1 januari 2013
43.
Gelet op het vorenstaande en voorts uitgaande van de overige niet betwiste gegevens waaronder die in de door de man overgelegde draagkrachtberekening van de vrouw van 23 augustus 2012 wordt de draagkracht van de vrouw berekend als aangehecht.
44.
Van de draagkrachtruimte is 70%, derhalve afgerond € 27,- per maand beschikbaar voor de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] en [kind 2], zijnde € 13,50 per kind per maand.
De vaststelling van de alimentatie
* de periode van 16 november tot 1 januari 2013
45.
De verdeling van de kosten van [kind 1] en [kind 2] over beide ouders in deze periode kan als volgt worden berekend:
- de man: € 343,-/€ 373,- x € 371,- = € 341,- per maand;
- de vrouw: € 30,-/€ 373,- x € 371,- = € 30,- per maand.
46.
De bovengrens van de rechtsstrijd is echter € 260,- per kind per maand (geïndexeerd per 1 januari 2012 € 263,-), zodat de man zal worden veroordeeld om die bijdrage te betalen.
* vanaf 1 januari 2013
47.
Vanaf 1 januari 2013 wordt het kindgebonden budget niet langer verwerkt bij de draagkracht maar bij de berekening van de behoefte. De behoefte van [kind 1] en [kind 2] per 1 januari 2013 is hiervoor onder 23 vastgesteld op € 377,- per kind per maand.
48.
Gelet op de hoogte van haar inkomen en de leeftijd van de kinderen heeft de vrouw in 2013 recht op een kindgebonden budget van € 1.938,- (€ 1.553,- +
€ 231,- ([kind 1]) + 8/12 x € 231,- ([kind 2]), zijnde € 81,- per kind per maand. Zodoende bedraagt het eigen aandeel van partijen in de kosten van [kind 1] en [kind 2] per 1 januari 2013 € 296,- per kind per maand.
49.
De verdeling van de kosten van [kind 1] en [kind 2] over beide ouders in deze periode kan als volgt worden berekend:
- de man: € 343,-/€ 356,50,- x € 296,- = € 285,- per maand;
- de vrouw: € 13,50,-/€ 356,50,- x € 296,- = € 11,- per maand.
50.
De bovengrens van de rechtsstrijd is echter € 260,- per kind per maand (geïndexeerd per 1 januari 2013 € 268,-), zodat de man zal worden veroordeeld om die bijdrage te betalen.
Slotsom
51.
Op grond van het voorgaande dient de beschikking waarvan beroep te worden bekrachtigd.

De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, A.W. Beversluis en
E. Maan, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 3 oktober 2013 in het bijzijn van de griffier.