ECLI:NL:GHARL:2013:7566

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 oktober 2013
Publicatiedatum
11 oktober 2013
Zaaknummer
CR 200.132.218-01 8-10-2013
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uithuisplaatsing van minderjarige in het kader van ouderschapsconflict en gedragsproblemen

In deze zaak gaat het om de uithuisplaatsing van een minderjarige, [kind], die is geboren uit een conflictueuze relatie tussen de ouders. De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [kind], die op 2 maart 2010 onder toezicht is gesteld door Bureau Jeugdzorg (BJZ) en met een spoedmachtiging uit huis is geplaatst. De moeder is in hoger beroep gekomen tegen de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing, die door de kinderrechter was vastgesteld tot 13 juni 2014. De moeder verzoekt het hof om deze machtiging te verlengen voor een kortere periode van zes maanden.

Tijdens de mondelinge behandeling op 13 september 2013 zijn zowel de moeder als de vader, alsook de pleegouders en vertegenwoordigers van BJZ aanwezig. Het hof heeft de feiten en omstandigheden rondom de uithuisplaatsing en de ontwikkeling van [kind] in het pleeggezin in overweging genomen. Het hof concludeert dat de gronden voor uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn, gezien de aanhoudende strijd tussen de ouders en de heftige reacties van [kind] na omgangscontacten met de ouders. De deskundigen hebben geadviseerd dat terugplaatsing van [kind] bij een van de ouders op dat moment te veel risico's met zich meebrengt.

Het hof heeft vastgesteld dat de situatie van [kind] in het pleeggezin stabiel is en dat de ouders niet in staat zijn om een veilig opvoedingsklimaat te bieden. De moeder heeft betoogd dat de situatie is verbeterd, maar het hof oordeelt dat de eerdere schade aan de ontwikkeling van [kind] niet genegeerd kan worden. De beslissing van het hof is om de beschikking van de kinderrechter te bekrachtigen, waarbij de uithuisplaatsing van [kind] noodzakelijk wordt geacht voor haar verzorging en opvoeding.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.132.218/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/19/98980/FA RK 13-1276)
beschikking van de familiekamer van 8 oktober 2013
inzake
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
verder te noemen:
de moeder,
advocaat: mr. B. van der Veen, kantoorhoudend te Drachten,
tegen
Bureau Jeugdzorg Drenthe,
kantoorhoudend te Assen,
geïntimeerde,
verder te noemen:
BJZ.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.[de vader],

wonende te [woonplaats],
hierna te noemen:
de vader,

2.[de pleegouders],

hierna te noemen:
de pleegouders.
1.
Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 4 juni 2013, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2.
Het geding in hoger beroep
2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 9 augustus 2013, is de moeder in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De moeder verzoekt het hof die beschikking te vernietigen voor wat betreft de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing en opnieuw rechtdoende, bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad, de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen voor de duur van een half jaar in plaats van een jaar.
2.2
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 6 september 2013, heeft BJZ het verzoek in hoger beroep van de moeder bestreden.
2.3
Ter griffie van het hof zijn binnengekomen:
- op 30 augustus 2013 een brief van 29 augustus 2013 van mr. Van der Veen met bijlagen;
- op 5 september 2013 een brief van 4 september 2013 van de Raad voor de Kinderbescherming.
De mondelinge behandeling heeft op 13 september 2013 plaatsgevonden. De moeder is verschenen, bijgestaan door haar advocaat, en namens BJZ is mevrouw [namens BJZ] verschenen. Voorts zijn verschenen de vader en de heer [de pleegvader] (de pleegvader).
3.
De vaststaande feiten
3.1
Uit de relatie van de ouders is [in 2008] [kind] (hierna: [kind]) geboren. De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [kind].
3.2
[kind] is op 2 maart 2010 voorlopig onder toezicht gesteld van BJZ en met een (spoed)machtiging uit huis geplaatst in een voorziening voor pleegzorg. Zij verblijft sinds april 2010 in het huidige pleeggezin. De ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing zijn laatstelijk verlengd bij de thans bestreden beschikking.
3.3
De moeder is het niet eens met de bestreden beschikking voor zover daarbij de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind] is verlengd tot 13 juni 2014.
4.
De motivering van de beslissing
4.1
Indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging of de opvoeding van de minderjarige, kan de kinderrechter BJZ op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen. De duur van de machtiging tot uithuisplaatsing kan telkens met ten hoogste een jaar worden verlengd.
4.2
Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen is het hof van oordeel dat de gronden voor uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn. Het hof overweegt daartoe als volgt. [kind] is geboren ten tijde van de conflictueuze relatie tussen de ouders (waarbij ook sprake was van huiselijk geweld). De relatie is in 2009 verbroken. Na een incident waarbij de ouders met auto’s op elkaar inreden, is [kind] in 2010 met spoed uit huis geplaatst. De ouders bleken niet in staat om [kind] een opvoedingsklimaat te bieden waarin de continuïteit en veiligheid van haar dagelijkse verzorging en opvoeding was gewaarborgd. Het pleeggezin heeft [kind] sindsdien een stabiele basis geboden. Door de aanhoudende strijd tussen de ouders en het feit dat de moeder een relatie had gekregen met de vader van vader, was terugplaatsing van [kind] bij één van de ouders niet mogelijk. [kind] zou dan inzet van het conflict blijven.
4.3
Toen de omstandigheden ten aanzien van de ouders van [kind] stabiliseerden en hun communicatie sterk verbeterde, is door BJZ -mede door een stapsgewijze uitbreiding van de omgangsregeling- toegewerkt naar terugplaatsing van [kind]. Echter sinds januari 2011 liet [kind] onverwacht heftige reacties en gedragsproblemen zien na omgangscontacten met de ouders. Zo was er sprake van hyperalertheid, angst, problemen met inslapen, nachtmerries, toenemende koppigheid en woedeaanvallen. Haar taalontwikkeling liep achter, zij sprak met verschillende stemmetjes en uitte fantasietaal. Het Ambulatorium heeft toen op verzoek van BJZ een forensisch psychologisch onderzoek, inclusief ouderschapsbeoordeling, verricht en daarvan op 5 juli 2011 rapport uitgebracht. In dat rapport is geconcludeerd dat op dat moment terugplaatsing van [kind] bij een van haar ouders te grote risico’s met zich mee zou brengen en derhalve niet in haar belang werd geacht. Zij zou het meest gebaat zijn bij veiligheid en rust.
4.4
In mei 2012, nadat de ouders voor het eerst tezamen een bezoek aan [kind] hadden gebracht, deden eerdergenoemde verschijnselen zich opnieuw in alle hevigheid voor en is de bezoekregeling gestaakt. Accare is vervolgens ingeschakeld en heeft in december 2012 geconstateerd dat er bij [kind] sprake was van een laag begaafd intelligentieprofiel, een ontwikkelingsachterstand van bijna twee jaar, kenmerken van vroegkinderlijke traumatisering (PTTS, post traumatische stress stoornis) en kenmerken van een autisme spectrum stoornis (ASS). Voor haar verdere emotionele, sociale en persoonlijkheidsontwikkeling zijn volgens Accare stabiele en voorspelbare omgevingsfactoren nodig. In een diagnostiekbrief van 19 december 2012 heeft Accare aanbevelingen gedaan, waaronder plaatsing van [kind] op een Medisch Kinder Dagverblijf en het aanbieden van beeldende therapie of speltherapie aan [kind] en ouderbegeleiding voor de ouders en pleegouders en na ruim een jaar een vervolgonderzoek. Daarbij is aangegeven dat aannemelijk is dat de gedragsmoeilijkheden niet alleen begrepen kunnen worden door kind eigen factoren, maar ook door ervaringen omdat [kind] wellicht in haar eerste jaar toch meer van de conflicten tussen haar ouders heeft meegekregen dan gedacht. Daarnaast heeft zij in haar beginjaren veel wisselende verzorgers en woonplekken gekend.
4.5
Het hof stelt vast dat het aanvankelijk door de strijd tussen de ouders niet mogelijk was om [kind] terug te plaatsen bij één van de ouders en vervolgens niet door de onverwacht heftige reacties van [kind] zelf na omgangsmomenten. De onderzoeks-uitkomsten van het Ambulatorium en Accare gaven daarbij aan dat terugplaatsing ernstige schade aan de ontwikkeling van [kind] zou toebrengen. BJZ heeft naar aanleiding daarvan haar standpunt over het perspectief van [kind] gewijzigd: dat ligt naar de mening van BJZ thans in het pleeggezin.
4.6
Het belang van [kind] dient bij de beslissing van het hof leidend te zijn. Duidelijk is geworden dat de normalisatie van de verhouding tussen de ouders bij BJZ heeft geleid tot stappen richting thuisplaatsing. Duidelijk is echter ook geworden dat [kind] zelf heftig heeft gereageerd en nog steeds reageert op die koers. BJZ heeft terecht onderzoek laten doen door het Ambulatorium en Accare en heeft haar verdere beleid daar ook op afgestemd. Het hof heeft begrip voor de situatie van de ouders die open staan voor een thuisplaatsing van [kind] bij de moeder thuis. Helaas is de schade in de ontwikkeling van [kind], die in het verleden lijkt te zijn ontstaan, iets wat door ouders geaccepteerd moet worden en staat deze een plaatsing van [kind] bij moeder in de weg. Ouders zullen zich niet gerealiseerd hebben in het verleden dat de destijds onveilige en onstabiele situatie zoveel gevolgen zouden hebben voor [kind], maar het is wel de realiteit op dit moment. Het hof is dan ook van oordeel dat gelet op het belang van [kind] de machtiging tot uithuisplaatsing bekrachtigd dient te worden.
4.7
De stelling van de moeder dat de bezwaren tegen terugplaatsing van [kind] bij de moeder, zoals gesignaleerd door het Ambulatorium, thans niet meer aanwezig zijn en dat er geen sprake meer is van een gevaarlijke en onstabiele situatie, maakt het oordeel van het hof niet anders. Ook een beperking in duur van de machtiging tot uithuisplaatsing is derhalve niet aan de orde. Het hof heeft bovendien de overtuiging dat BJZ in de onderhavige zaak zeer voortvarend en zorgvuldig heeft gehandeld en ziet geen enkele aanleiding om te twijfelen aan de onderzoeken door het Ambulatorium en Accare. Het verzoek om nader onderzoek zal het hof dan ook afwijzen.
4.8
Uit het voorgaande volgt dat de uithuisplaatsing van [kind] gedurende dag en nacht in een voorziening voor pleegzorg noodzakelijk is in het belang van haar verzorging en opvoeding. Daarmee is voldaan aan de wettelijke gronden voor de uithuisplaatsing. De bestreden beschikking dient dan ook te worden bekrachtigd.
5.
Slotsom
5.1
Uit het voorgaande volgt dat het hof de beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, dient te bekrachtigen.
6.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen van 4 juni 2013, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.P. den Hollander, mr. A.H. Garos en mr. H. van Lokven-van der Meer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 8 oktober 2013 in bijzijn van de griffier.