Uitspraak
de moeder,
BJZ.
1.[de vader],
de vader,
2.[de pleegouders],
de pleegouders.
Het geding in eerste aanleg
Het geding in hoger beroep
De vaststaande feiten
De motivering van de beslissing
Slotsom
De beslissing
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om de uithuisplaatsing van een minderjarige, [kind], die is geboren uit een conflictueuze relatie tussen de ouders. De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [kind], die op 2 maart 2010 onder toezicht is gesteld door Bureau Jeugdzorg (BJZ) en met een spoedmachtiging uit huis is geplaatst. De moeder is in hoger beroep gekomen tegen de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing, die door de kinderrechter was vastgesteld tot 13 juni 2014. De moeder verzoekt het hof om deze machtiging te verlengen voor een kortere periode van zes maanden.
Tijdens de mondelinge behandeling op 13 september 2013 zijn zowel de moeder als de vader, alsook de pleegouders en vertegenwoordigers van BJZ aanwezig. Het hof heeft de feiten en omstandigheden rondom de uithuisplaatsing en de ontwikkeling van [kind] in het pleeggezin in overweging genomen. Het hof concludeert dat de gronden voor uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn, gezien de aanhoudende strijd tussen de ouders en de heftige reacties van [kind] na omgangscontacten met de ouders. De deskundigen hebben geadviseerd dat terugplaatsing van [kind] bij een van de ouders op dat moment te veel risico's met zich meebrengt.
Het hof heeft vastgesteld dat de situatie van [kind] in het pleeggezin stabiel is en dat de ouders niet in staat zijn om een veilig opvoedingsklimaat te bieden. De moeder heeft betoogd dat de situatie is verbeterd, maar het hof oordeelt dat de eerdere schade aan de ontwikkeling van [kind] niet genegeerd kan worden. De beslissing van het hof is om de beschikking van de kinderrechter te bekrachtigen, waarbij de uithuisplaatsing van [kind] noodzakelijk wordt geacht voor haar verzorging en opvoeding.