Uitspraak
de moeder,
de stichting,
1.[de vader],
de vader,
de pleegouders.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna aangeduid als [kind]. De moeder van [kind] heeft in hoger beroep beroep aangetekend tegen de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, die op 4 juli 2013 de termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing had verlengd. De moeder verzocht het hof om deze beschikking te vernietigen en te beslissen dat [kind] niet langer uithuis geplaatst zou worden, of in ieder geval de periode van uithuisplaatsing te beperken tot zes maanden na 14 juli 2013.
Het hof heeft vastgesteld dat de moeder, ondanks eerdere instemming met een tijdelijke uithuisplaatsing, onvoldoende heeft gedaan om [kind] weer terug te plaatsen. De stichting, die de uithuisplaatsing heeft aangevraagd, heeft betoogd dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van [kind], gezien de problematiek bij zowel het kind als de ouders. Het hof heeft de argumenten van de moeder en de stichting gewogen en geconcludeerd dat de zorgen over de opvoedingsomgeving bij de moeder langdurig zijn en dat de hulpverlening tot nu toe niet toereikend is gebleken.
De moeder heeft aangevoerd dat zij in staat is om [kind] een veilige thuissituatie te bieden, maar het hof heeft vastgesteld dat de ontwikkeling van [kind] ernstig wordt bedreigd en dat hij baat heeft bij een stabiele en voorspelbare omgeving, zoals geboden door de pleegouders. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het heeft overwogen dat de gronden voor uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn en dat een beperking van de duur van de machtiging niet aan de orde is. De beslissing van het hof is in overeenstemming met artikel 1:262 lid BW, dat de mogelijkheid biedt om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen.