ECLI:NL:GHARL:2013:7560

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 juni 2013
Publicatiedatum
10 oktober 2013
Zaaknummer
21-003550-12
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van niet voldoen aan bevel of vordering op basis van Wet Personenvervoer 2000

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 juni 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Haarlem. De verdachte was eerder veroordeeld voor mishandeling en belediging van een politieambtenaar. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van het niet voldoen aan een bevel of vordering, zoals bedoeld in artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht, omdat er geen wettelijk voorschrift was waarop de vordering om het NS-station te verlaten kon worden gebaseerd. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, waarin hij was veroordeeld voor meerdere feiten, waaronder zware mishandeling en belediging van een ambtenaar. Tijdens de zitting heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord en de verklaringen van de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.I. Vennik, in overweging genomen.

Het hof heeft vastgesteld dat de dagvaarding voldeed aan de eisen van het Wetboek van Strafvordering en dat de tenlastelegging voldoende feitelijk was. De verdachte werd beschuldigd van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan een persoon, alsook van het mishandelen van een politieambtenaar. Het hof heeft echter geoordeeld dat het letsel van het slachtoffer niet als zwaar lichamelijk letsel kon worden aangemerkt en dat er onvoldoende bewijs was voor de (voorwaardelijke) opzet van de verdachte.

Met betrekking tot de vordering om het station te verlaten, heeft het hof geconcludeerd dat de betrokken ambtenaar niet de bevoegdheid had om een bevel te geven, omdat dit niet expliciet was vastgelegd in de wet. Hierdoor ontbrak de juridische basis voor de vordering, wat leidde tot de vrijspraak van de verdachte voor dit feit. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en de verdachte opnieuw recht gedaan, waarbij hij werd veroordeeld tot een werkstraf van 150 uren voor de bewezen verklaarde feiten van mishandeling en belediging. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd verplicht om schadevergoeding te betalen aan de benadeelde partij.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003550-12
Uitspraak d.d.: 18 juni 2013
TEGENSPRAAK
Promis

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Haarlem van
13 februari 2012 in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1992],
wonende te [woonplaats], [adres].

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 4 juni 2013 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I).
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr M.I. Vennik, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat komt tot een andere bewijsbeslissing ten aanzien van het onder 1 en 3 tenlastegelegde en een andere strafoplegging. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

Geldigheid van de dagvaarding in eerste aanleg

De raadsvrouw heeft betoogd dat de dagvaarding gedeeltelijk nietig dient te worden verklaard, wat betreft de onder 1 van de tenlastelegging opgenomen term “gewelddadige handeling(en)”
Het hof is van oordeel dat de dagvaarding voldoet aan de in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering gestelde eisen. De term “gewelddadige handeling(en)” is – mede gelet op de concrete omschrijving van de feitelijke handelingen die aan die term voorafgaan in de tenlastelegging - voldoende feitelijk.

De tenlastelegging

Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg- tenlastegelegd dat:
1.
primair:
hij op of omstreeks 20 november 2011 te Bloemendaal aan een persoon genaamd [slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten een hersenschudding en/of een snee aan het (linker)oor en/of één of meer blauwe plek(ken) aan het hoofd en/of het lichaam), heeft toegebracht door deze opzettelijk (met kracht) tegen het hoofd, althans het lichaam te stompen en/of te slaan en/of te schoppen en/of te trappen en/of (met kracht) met het hoofd, althans het lichaam tegen een muur te duwen en/of te slaan, althans zodanig geweld en/of handeling(en) te gebruiken dat die [slachtoffer 1] bovengenoemd letsel heeft bekomen;
subsidiair:
hij op of omstreeks 20 november 2011 te Bloemendaal ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 1] (met kracht) tegen het hoofd, althans het lichaam heeft gestompt en/of geslagen en/of getrapt en/of geschopt en/of diens hoofd, althans het lichaam (met kracht) tegen een muur heeft geduwd en/of geslagen, althans gewelddadige handeling(en) heeft gebruikt tegen die [slachtoffer 1], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 20 november 2011 te Bloemendaal opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 1]), (met kracht) tegen het hoofd, althans het lichaam heeft gestompt en/of geslagen en/of geschopt en/of getrapt en/of (met kracht) met het hoofd, althans het lichaam tegen de muur geduwd en/of geslagen, althans gewelddadige handelingen heeft gebruikt tegen die [slachtoffer 1], waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij op of omstreeks 11 december 2011 te Haarlem, opzettelijk mishandelend een ambtenaar, te weten [slachtoffer 2] (hoofdagent van politie), gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening, deze [slachtoffer 2] (met kracht) tegen de linkerkuit althans het linkerbeen heeft getrapt, waardoor voornoemde ambtenaar letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
3.
hij op of omstreeks 11 december 2011 te Haarlem opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel of een vordering, krachtens artikel 87 en/of 89 van de Wet Personenvervoer, in elk geval krachtens enig wettelijk voorschrift gedaan door [slachtoffer 2] (ambtenaar van politieregio Kennemerland), die was belast met de uitoefening van enig toezicht en/of die was belast met en/of bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten, immers heeft verdachte toen en daar opzettelijk, nadat deze ambtenaar hem had bevolen, althans van hem had gevorderd het NS-station te verlaten, geen gevolg gegeven aan dit bevel of die vordering;
4.
hij op of omstreeks 11 december 2011 te Haarlem opzettelijk beledigend (een) ambtena(a)r(en), te weten [slachtoffer 2] (ambtenaar van politieregio Kennemerland), gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, in diens/dier tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "kankerlijer en/of kankermongool", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking en/of die [slachtoffer 2] een of meermalen heeft bespuugd.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Dat geldt tevens voor de door het hof ingelezen, al in de oorspronkelijke tenlastelegging voorkomende, passage ‘waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden’ in feit 1 meer subsidiair. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 1 primair en subsidiair en 3 tenlastegelegde heeft begaan. Daartoe overweegt het hof als volgt.
Feit 1
Het letsel van aangever [slachtoffer 1] kan niet worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel. Verder is onvoldoende gebleken dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van dergelijk letsel. Daarom is het hof - met de advocaat-generaal en de raadsvrouw - van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van zowel de zware mishandeling als de poging daartoe.
Feit 3
Verdachte viel in slaap in een wachtruimte op het perron van het NS-station in Haarlem, terwijl hij wachtte op de trein. Na het vertrek van de laatste trein werd hij gewekt door verbalisant [slachtoffer 2], die vorderde dat hij het station zou verlaten. Verdachte voldeed niet aan deze vordering.
Het hof is van oordeel dat verdachte is aan te merken als “reiziger” in de zin van Hoofdstuk IV van de Wet Personenvervoer 2000.
De vraag is vervolgens of het onderdeel van de tenlastelegging “een bevel of een vordering, krachtens artikel 2 Politiewet, in elk geval krachtens enig wettelijk voorschrift” is bewezen. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat aan artikel 2 Politiewet in ieder geval niet de bevoegdheid kan worden ontleend tot het geven van het bevel of het doen van de vordering (zie HR 29 januari 2008, LJN BB4108, NJ 2008/206). De rechtbank heeft bewezen verklaard dat de vordering is gedaan krachtens artikel 87 van de Wet Personenvervoer 2000. Het hof begrijpt dat dit oordeel is ingegeven door de rechtspraak van de Hoge Raad. In HR 15 april 2008, LJN BC2904 wordt als volgt overwogen:
“5.2. Bij de beoordeling van het hiervoor onder 4 weergegeven wettelijk kader moet worden vooropgesteld dat de WPV 2000, gelet op de bewoordingen van art. 2, eerste lid, in verbinding met de art. 72 en 73 van die wet, het oog heeft op de reiziger en niet op degene die uit anderen hoofde op een station vertoeft. Voorschriften met betrekking tot orde, rust en veiligheid betreffende de reiziger zijn gegeven in de art. 72, 73 en 98 WPV 2000 in verbinding met de art. 52 en 53 BPV 2000. Voor anderen zijn de art. 5 en 7 ARV blijven gelden (vgl. HR 7 november 2006, LJN AU8060).
Daarnaast heeft te gelden dat van een krachtens wettelijk voorschrift gegeven bevel als bedoeld in art. 184, eerste lid, Sr slechts sprake kan zijn indien dit bevel is gegeven in overeenstemming met een op dat wettelijk voorschrift berustende bevoegdheid. Anders dan geldt ten aanzien van het ARV, waarin niet is bepaald dat en welke (rechts)personen zijn belast met de wettelijke taak van het toezicht op de naleving van art. 7 ARV en evenmin dat opsporingsambtenaren dergelijke aanwijzingen mogen geven, bevat art. 87 WPV 2000 wel een dergelijke regeling (vgl. HR 24 april 2007, LJN AZ3309).”
Artikel 87 Wet Personenvervoer luidt als volgt:
1.
Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn belast:
a. de bij besluit van Onze Minister aangewezen personen;
b. de bij besluit van de bestuursorganen, bedoeld in artikel 20, tweede en derde lid, aangewezen personen, voor zover het de door hen verleende concessies betreft, voor het bepaalde bij of krachtens de artikelen 19, 29, 30 tot en met 40, 46 en 63c, eerste, tweede en derde lid, met uitzondering van openbaar vervoer per trein waarvoor op grond van deze wet Onze Minister het bevoegde bestuursorgaan is, en elfde lid voor zover niet de Autoriteit Consument en Markt is belast met dat toezicht en
c. de bij besluit van het college van burgemeester en wethouders van de desbetreffende gemeenten aangewezen personen, voor zover het betreft het toezicht op naleving van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 82a en 82b.
2.
Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn voorts belast de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering bedoelde ambtenaren en de met betrekking tot deze wet krachtens artikel 17, eerste lid, onder 2°, van de Wet op de economische delicten aangewezen ambtenaren.
3.
Onverminderd het bepaalde in het eerste en tweede lid zijn met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens de artikelen 70 tot en met 74 bepaalde mede belast personen die daartoe door de vervoerder zijn aangewezen.
4.
Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij verordening 1371/2007/EG zijn de bij besluit van Onze Minister aangewezen personen belast.
5.
Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens artikel 63c, vierde, zesde tot en met tiende lid en elfde lid, onderdeel c, voor zover artikel 87, vierde lid, op dat vervoer bij algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2, tweede of vierde lid, van toepassing is verklaard zijn belast de bij besluit van de Autoriteit Consument en Markt aangewezen ambtenaren van de Nederlandse Mededingingsautoriteit.
6.
Van een besluit als bedoeld in het eerste, vierde of vijfde lid, wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.
Nu in artikel 87 niet uitdrukkelijk is bepaald dat de ambtenaar bevoegd is een bevel te geven – evenmin als in artikel 89 van de wet – rijst de vraag of hier – evenals ten aanzien van artikel 2 Politiewet - niet ook sprake is van het ontbreken van voorschrift dat uitdrukkelijk inhoudt “dat de betrokken ambtenaar gerechtigd is tot het doen van een vordering” (vergelijk naast HR 29 januari 2008, LJN BB4108, NJ 2008/206 onder meer met betrekking tot een bepaling van een algemene plaatselijke verordening HR 24 januari 2012, LJN BT7085, NJ 2013, 49, HR 27 maart 2012, LJN BV6665, NJ 2013, 50, HR 15 mei 2012, LJN BW5164, HR 3 juli 2012, LJN BW3332, NJ 2013/51 met betrekking tot art. 14 van het Communautair Douanewetboek, HR 4 september 2012, LJN BX3809, NJ 2013/52 met betrekking tot een bepaling van een noodverordening). Het hof vermag niet in te zien dat met betrekking tot artikel 87 of 89 Wet Personenvervoer 2000 anders zou moeten worden geoordeeld. Nu een wettelijk voorschrift waarop de vordering of het bevel het NS-station te verlaten kan worden gebaseerd in casu ontbreekt, moet verdachte worden vrijgesproken van feit 3.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Het hof is van oordeel dat het door en namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het onder 1 meer subsidiair tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende.
Uit de aangifte van [slachtoffer 1] en andere bewijsmiddelen volgt dat verdachte in de trein achter hem aankwam en zijn arm en schouders vastpakte. Na aankomst op het NS-station in Bloemendaal verliet aangever de trein. Hij kan zich weinig herinneren van de daarop volgende gebeurtenissen in de voetgangerstunnel. Hij had het gevoel dat hij in elkaar werd geslagen. Daarna werd het zwart voor zijn ogen.
Uit de getuigenverklaring van [getuige 1] volgt dat verdachte na aangever de voetgangerstunnel inliep. [getuige 1] hoorde vervolgens zeker drie harde klappen. Het leek alsof er iets of iemand tegen de muur van de tunnel werd aangeslagen. Hierop liep [getuige 1] vrijwel direct de tunnel in. [getuige 1] heeft verklaard dat verdachte hem voorbij liep op het moment dat hij aangever op de grond zag liggen. Aangever lag op zijn rug vlak langs de muur van de tunnel. Zijn bril en kunstgebit lagen kapot op de grond. Er kwam bloed uit zijn mond en linkeroor. Hij was niet aanspreekbaar.
De verklaring van [getuige 1] wordt bevestigd door de getuige [getuige 2], die verder nog heeft verklaard dat er verder niemand in de buurt was.
Toen aangever weer bij zijn positieven kwam in het ziekenhuis, voelde hij pijn aan zijn schouderbladen. De linkerzijde van zijn gezicht was opgezwollen. Aan de linkerzijde van zijn hoofd had hij een wond. Uit de medische verklaring volgt dat aangever een hematoom aan zijn linkeroorschelp en een hersenschudding had opgelopen. In de aanvulling op aangifte komt naar voren dat aangever blauwe plekken op zijn hoofd had. Hij moest vijf dagen in het ziekenhuis blijven. Negen dagen na de gebeurtenissen had aangever nog steeds last van zijn schouderbladen en was zijn adamsappel nog blauw/geel verkleurd.
In het bijzonder gelet op de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] is het hof van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte degene is geweest door wie aangever is mishandeld. De getuigen hebben weliswaar niet gezien op welke wijze hij aangever heeft mishandeld, maar uit de harde klappen die zij hoorden leidt het hof af dat de pijn en het letsel bij aangever moeten zijn ontstaan door een of meer van de hieronder bewezenverklaarde handelingen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1 meer subsidiair, 2 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
meer subsidiair:
hij op
of omstreeks20 november 2011 te Bloemendaal opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 1]),
(met kracht
)tegen het hoofd, althans het lichaam heeft gestompt en/of geslagen en/of geschopt en/of getrapt en/of
(met kracht
)met het hoofd, althans het lichaam tegen de muur geduwd en/of geslagen
, althans gewelddadige handelingen heeft gebruikt tegen die [slachtoffer 1],waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
2.
hij op
of omstreeks11 december 2011 te Haarlem, opzettelijk mishandelend een ambtenaar, te weten [slachtoffer 2] (hoofdagent van politie), gedurende
en/of terzake vande rechtmatige uitoefening van zijn
/haarbediening, deze [slachtoffer 2]
(met kracht
)tegen de linkerkuit althans het linkerbeen heeft getrapt, waardoor voornoemde ambtenaar
letsel heeft bekomen en/ofpijn heeft ondervonden;
4.
hij op
of omstreeks11 december 2011 te Haarlem opzettelijk beledigend
(een
)ambtena
(a
)r
(en), te weten [slachtoffer 2] (ambtenaar van politieregio Kennemerland), gedurende
en/of ter zake vande rechtmatige uitoefening van zijn
/haar/hunbediening, in diens
/diertegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "kankerlijer en
/ofkankermongool"
, althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekkingen
/ofdie [slachtoffer 2]
een ofmeermalen heeft bespuugd;
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

het onder 1 meer subsidiair bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.
het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende en terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof heeft hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een mishandeling, waardoor het slachtoffer pijn en aanzienlijk letsel heeft opgelopen. Daarnaast heeft hij een politieambtenaar mishandeld en beledigd. Door de mishandelingen is een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van beide slachtoffers. Dit geldt met name voor het slachtoffer van het eerste feit, dat meerdere dagen in het ziekenhuis moest blijven en daarna ook nog geruime tijd gevolgen heeft ondervonden van de mishandeling. Uit de belediging blijkt van een gebrek aan
respect voor politieambtenaren en het gezag dat zij vertegenwoordigen. Naar het oordeel van het hof doet hetgeen is overwogen als grond voor de vrijspraak van feit 3 niet af aan de verwijtbaarheid van verdachtes gedragingen.
In het nadeel van verdachte wordt in aanmerking genomen dat hij eerder is veroordeeld voor strafbare feiten, waaronder mishandeling en belediging van politieambtenaren.
De deels voorwaardelijke gevangenisstraf en de werkstraf die zijn opgelegd door de rechtbank vindt het hof passend bij de toenmalige situatie van verdachte. Er is echter onvoldoende bekend over zijn huidige situatie om hem te verplichten tot reclasseringscontact en behandeling. Daarom zal het hof - anders dan de advocaat-generaal heeft gevorderd en conform hetgeen is bepleit door de raadsvrouw - naast een werkstraf geen voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden aan verdachte opleggen. Het hof is van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke werkstraf voor de duur van 150 uren, passend en geboden is.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 450,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 250,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 en 4 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 250,00. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 22c, 22d, 36f, 57, 63, 266, 267, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en subsidiair en 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 meer subsidiair, 2 en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 meer subsidiair, 2 en 4 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafbestaande uit een werkstraf voor de duur van
150 (honderdvijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
75 (vijfenzeventig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het onder 2 en 4 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 11 december 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2], een bedrag te betalen van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
5 (vijf) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 11 december 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr F.A.M. Bakker, voorzitter,
mr J.A.W. Lensing en mr A. van Waarden, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr R. Hermans, griffier,
en op 18 juni 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr F.A.M. Bakker is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.