ECLI:NL:GHARL:2013:7463

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 oktober 2013
Publicatiedatum
8 oktober 2013
Zaaknummer
200.112.725
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident ex artikel 843a Rv inzake inzage in bescheiden door Moramplastics B.V. tegen Deere & Co.

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 oktober 2013 uitspraak gedaan in een incident ex artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) tussen Moramplastics B.V. en Deere & Co. Moramplastics, de appellante, vorderde inzage in bepaalde bescheiden van Deere, die betrekking hadden op de door Deere geleden schade na een brand op het terrein van Moramplastics in maart 2001. De brand had geleid tot schade aan landbouwmachines die door Deere waren opgeslagen. Moramplastics was in eerste aanleg veroordeeld tot schadevergoeding aan Deere, maar betwistte de hoogte van de schade en de aansprakelijkheid. Het hof oordeelde dat Moramplastics een rechtmatig belang had bij inzage in de bescheiden die de omvang van de schade konden aantonen. Het hof wees de vordering tot inzage in vijf bijlagen bij een rapport van Capita toe, maar wees andere vorderingen van Moramplastics af, omdat deze niet voldoende gemotiveerd waren en de gevraagde gegevens niet relevant waren voor de hoofdprocedure. Het hof legde een dwangsom op aan Deere voor het geval zij niet aan de vordering tot afgifte van de bijlagen voldeed. De kosten van het incident werden gecompenseerd, en de hoofdzaak werd naar de rol verwezen voor memorie van antwoord aan de zijde van Deere.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.112.725
(zaaknummer rechtbank Zutphen 88877)
arrest van de eerste kamer van 8 oktober 2013
in het incident ex artikel 843a Rv in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Moramplastics B.V.,
gevestigd te ‘s-Heerenberg,
appellante,
hierna: Moramplastics,
advocaat: mr. E.J.W.M. van Niekerk,
tegen:
de vennootschap naar buitenlands recht
Deere & Co.,
gevestigd te Moline, Illinois, Verenigde Staten van Amerika,
geïntimeerde,
hierna: Deere,
advocaat: mr. J.M. Wolfs.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 23 oktober 2012 hier over.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- het proces-verbaal van de comparitie op 5 december 2012;
- de memorie van grieven tevens houdende incidentele vordering tot overlegging van bescheiden ex artikel 843a Rv,
- de memorie van antwoord in het incident ex artikel 843a Rv.
1.3
Vervolgens heeft Moramplastics de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest in het incident bepaald.

2.De motivering van de beslissing in het incident

2.1
Ter beoordeling ligt voor de vordering van Moramplastics om Deere te veroordelen tot overlegging dan wel inzage van bescheiden op grond van artikel 843a Wetboek van het Burgerlijke rechtsvordering (verder: Rv) en artikel 22 Rv, op straffe van een dwangsom.
2.2
Ten aanzien van de vraag of een vordering tot overlegging van of inzage in bescheiden voor toewijzing in aanmerking komt, stelt het hof voorop dat artikel 843a Rv niet voorziet in een onbeperkt recht op inzage van bescheiden jegens degene die deze te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft, maar dat deze bepaling het recht op inzage, afschrift of uittreksel van bepaalde bescheiden afhankelijk stelt van een aantal cumulatieve vereisten. Op grond van het eerste lid van artikel 843a Rv moet de eiser een rechtmatig belang hebben bij de inzage, het afschrift of het uittreksel en moet hij inzage, afschrift of uittreksel vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn. Artikel 843a Rv biedt niet de mogelijkheid voor het opvragen van documenten waarvan Moramplastics slechts vermoedt dat zij wel eens steun zouden kunnen geven aan haar verweer.
Ook indien aan voormelde vereisten is voldaan, kan de vordering wegens gewichtige redenen of omdat redelijkerwijs kan worden aangenomen dat ook zonder de gevorderde gegevens een behoorlijke rechtsbedeling is gewaarborgd, worden afgewezen.
Ingevolge artikel 22 Rv kan de rechter een partij in alle gevallen en in elke stand van de procedure bevelen bepaalde stellingen toe te lichten of bepaalde op de zaak betrekking hebbende bescheiden over te leggen. Partijen kunnen dit weigeren indien daarvoor gewichtige redenen zijn. De rechter beslist of de weigering gerechtvaardigd is, bij gebreke waarvan hij daaruit de gevolgtrekking kan maken die hij geraden acht.
2.3
De door Moramplastics bedoelde bescheiden hebben betrekking op de door Deere geleden schade. Deze schade hield verband met een in maart 2001 op het bedrijfsterrein van Moramplastics ontstane brand, die is overgeslagen naar de opslagloods van [naam transportbedrijf], in welke loods Deere landbouwmachines had opgeslagen. Deze landbouwmachines zijn door de brand verloren gegaan. Deere heeft Moramplastics in rechte betrokken en vergoeding van de door haar geleden schade gevorderd, voor zover deze niet door haar schadeverzekeraar is vergoed. De rechtbank heeft geoordeeld dat Moramplastics onrechtmatig jegens Deere heeft gehandeld en dat Moramplastics verplicht is de door Deere geleden schade te vergoeden. Bij de begroting van de schade heeft de rechtbank geoordeeld dat moet worden uitgegaan van de waarde in het economische verkeer van de verloren gegane machines op het moment van verkoop, de brand weggedacht. Dit betekent volgens de rechtbank dat voor de omrekening van het door Deere gestelde schadebedrag in dollars naar euro’s moet worden uitgegaan van de valutawaarde op de dag dat de schade werd toegebracht. De rechtbank heeft Deere gevolgd in haar standpunt dat de schade overeenkomt met het niet door de schadeverzekeraar van Deere uitgekeerde bedrag van € 2.250.000,- (het eigen risico) en heeft Moramplastics veroordeeld tot vergoeding van deze schade aan Deere.
In de memorie van grieven komt Moramplastics in de eerste plaats op tegen het oordeel dat zij aansprakelijk is voor de door Deere geleden schade (de grieven 1 tot en met 4). In de grieven 5 en 6 maakt zij bezwaar tegen de hiervoor vermelde wijze waarop de rechtbank de schade heeft begroot. Volgens Moramplastics dient bij de begroting van de geleden schade te worden uitgegaan van de vervangingswaarde, dus de kostprijs van de verloren gegane zaken. Moramplastics meent dat zij in geval van aansprakelijkheid slechts gehouden is om de kosten te vergoeden die gemoeid zijn met het fabriceren van vervangende zaken en het laten vervoeren naar Nederland. Deze grieven dienen in de hoofdzaak beoordeeld te worden.
2.4
Moramplastics stelt dat zij een rechtmatig belang heeft bij haar vordering omdat de bescheiden waarvan zij overlegging dan wel inzage vordert, ertoe strekken om gegevens te verkrijgen waaruit de omvang van de door Deere geleden schade blijkt. Zij vordert zowel bescheiden ter bepaling van de door Deere gestelde omvang van de schade, alsook bescheiden, waarmee zij de door Deere geleden schade kan berekenen op basis van de door haar bepleite wijze, te weten op basis van de vervangingswaarde van de verloren gegane zaken. Volgens Moramplastics is die laatste berekening van belang, omdat de vervangingswaarde aanzienlijk lager ligt dan de verkoopwaarde, zodat de kans bestaat dat het door Deere reeds van haar schadeverzekeraar ontvangen bedrag ter vergoeding van de schade, de op Moramplastics verhaalbare schade overtreft. In dat geval zou Deere geen op Moramplastics verhaalbare schade geleden hebben.
2.5
Deere betwist gemotiveerd dat aan de voorwaarden van artikel 843a Rv is voldaan.
2.6
Het hof oordeelt als volgt. De door Moramplastics gevorderde bescheiden hebben betrekking op de omvang van de door Deere geleden schade. Met deze bescheiden wenst Moramplastics zich te kunnen verweren tegen de door Deere gestelde - en in eerste aanleg - toegewezen schade. Daarmee is in beginsel het rechtmatig belang voor Moramplastics om inzage te verkrijgen in die bescheiden gegeven.
2.7
Voor zover Moramplastics onder i. van haar incidentele memorie afschrift vordert van de vijf bij het rapport van Capita behorende bijlagen (verder ook te noemen: de vijf bijlagen), is deze vordering toewijsbaar. Het gaat hier immers om bijlagen bij een rapport, dat als uitgangspunt heeft gediend bij de begroting en toewijzing van de schadevordering van Deere. Deze bescheiden zijn voldoende concreet, en hebben betrekking op een rechtsbetrekking waarbij Moramplastics en Deere partij zijn.
Dat er gewichtige redenen zijn om de gevorderde afgifte van die bijlagen te weigeren, heeft Deere onvoldoende gemotiveerd gesteld. Aan de enkele verwijzing naar het maatschappelijk belang dat een partij-expert vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking zijn opdrachtgever van advies kan dienen en de belangen van de verzekeraar, zonder gemotiveerd te onderbouwen dat en in welke mate zich dat bij die bijlagen voordoet, gaat het hof voorbij.
Het beroep op rechtsverwerking wordt eveneens verworpen. De enkele omstandigheid dat Moramplastics niet eerder om de vijf bijlagen heeft verzocht, rechtvaardigt nog niet de conclusie dat Deere erop mocht vertrouwen dat zij die bijlagen niet meer behoefde over te leggen. De andere feiten en omstandigheden die Deere aan haar beroep op rechtsverwerking ten grondslag legt, spelen, nu die bijlagen reeds voorhanden zijn, geen rol en rechtvaardigen daarom niet de conclusie dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is indien Moramplastics in dit stadium van de procedure alsnog afgifte van de vijf bijlagen vordert.
Het hof verwerpt voorts de stelling van Deere dat een behoorlijke procesvoering ook zonder verschaffing van die bijlagen is gewaarborgd. Deere heeft onvoldoende gemotiveerd gesteld dat de gegevens in de vijf bijlagen in het rapport redelijkerwijze ook door middel van een getuigenverhoor of deskundigenrapport zouden kunnen worden verkregen. Gelet op het belang van het rapport en het belang van Moramplastics om kennis te nemen van de daarbij behorende bijlagen, is daarom niet vast komen te staan dat die bijlagen uit het oogpunt van een behoorlijke rechtspleging kunnen worden gemist.
Andere gewichtige redenen, die aan verstrekking van deze vijf bijlagen in de weg zouden kunnen staan, heeft Deere onvoldoende gemotiveerd gesteld.
Het hof ziet (nog daargelaten dat het petitum geen daartoe strekkende vordering bevat) op grond van het voorgaande geen aanleiding om te bepalen dat enkel aan een derde een machtiging tot inzage wordt verstrekt dan wel dat de bijlagen enkel op de griffie ter inzage moeten worden gedeponeerd. Op dezelfde grond zal het verzoek om een mededelingsverbod in de zin van artikel 29 Rv op te leggen, worden afgewezen.
2.8
De vordering tot afgifte van dan wel inzage in het bewijs van eigendom van de grasmaai- en andere machines die door de brand verloren zijn gegaan (de onder ii. gevorderde bescheiden) beoordeelt het hof als volgt. Moramplastics heeft onvoldoende gesteld waarom zij een rechtens relevant belang heeft bij inzage in de eigendomsbewijzen van de bij de brand verloren gegane zaken en waarom niet volstaan zou kunnen worden met een overzicht van door Deere opgeslagen zaken. Daarbij komt dat het, naar redelijkerwijze valt te verwachten, een grote mate van inspanning en kosten van Deere zal vergen om ten aanzien van elk verloren gegaan product het door Moramplastics gewenste eigendomsbewijs van circa twaalf jaar geleden te achterhalen, terwijl thans nog niet vaststaat dat deze bescheiden ook relevant zullen worden.
Het hof komt daarom tot het oordeel dat redelijkerwijze kan worden aangenomen dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd en dat de vordering ten aanzien van deze onder ii. genoemde bescheiden daarom moet worden afgewezen.
2.9
De onder iii. tot en met xi. gevorderde bescheiden strekken er volgens de stellingen van Moramplastics toe om aan te tonen dat de schade, begroot op basis van de vervangingswaarde van de door de brand verloren gegane zaken, lager is dan hetgeen Deere door de verzekeraar reeds heeft ontvangen.
Dit veronderstelt echter dat de door Moramplastics in haar grieven bepleite uitgangspunten voor de begroting van de schade (te weten een begroting op basis van de vervangingswaarde) juist zijn. De beoordeling van de wijze van begroting van de schade - waarop de grieven 5 en 6 zien - dient echter nog in de hoofdzaak aan de orde te komen. Daarom staat thans nog niet vast dat deze bescheiden ook daadwerkelijk relevant zijn. Moramplastics heeft niet, althans niet gemotiveerd gesteld - en dit is ook niet gebleken - dat Moramplastics ook belang heeft bij een berekening van de schade op basis van de vervangingswaarde, indien de schade op grond van de verkoopwaarde moet worden begroot.
Daar komt bij dat, gelet op de aard en omvang van de genoemde bescheiden (zoals overzichten van de volledige naam van de producent en eventuele tussenhandelaren van de grasmaai- en andere machines die bij de brand verloren zijn gegaan, de fabricagekostprijs ten tijde van de brand van de grasmaaiers die bij de brand verloren zijn gegaan en de gerealiseerde opbrengsten en bruto winst per productsoort over 12 maanden voorafgaand en 12 maanden opvolgend aan de brand voor het afzetgebied dat de Nederlandse vestiging pleegde te bedienen) en het feit dat het om gegevens gaat van circa twaalf jaar geleden, voldoende aannemelijk is dat het een grote mate van inspanning en kosten van Deere zal vergen om de door Moramplastics gewenste bescheiden te achterhalen.
Gelet op enerzijds het rechtmatig belang van Moramplastics bij toewijzing van de vordering, en anderzijds het gegeven dat thans nog niet kan worden aangenomen dat de verlangde gegevens daadwerkelijk relevant zullen zijn in de hoofdprocedure, alsmede de inspanningen en kosten voor Deere die gemoeid zijn met het verkrijgen van de bescheiden, acht het hof het in dit stadium van de procedure prematuur om Deere te verplichten de bescheiden onder iii. tot en met xi. reeds thans over te leggen dan wel inzage te verstrekken in die bescheiden.
Indien die bescheiden op enig moment in de procedure wel relevant zullen worden, dan zal in beginsel de bewijslast van de schade op Deere rusten. Ook op dit punt moet daarom redelijkerwijze worden aangenomen dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd en dat de vordering ten aanzien van de genoemde bescheiden daarom moet worden afgewezen.
2.1
Moramplastics heeft nog gewezen op artikel 22 Rv. Het hof ziet op grond van het voorgaande in dit stadium van de procedure geen aanleiding om Deere ambtshalve te bevelen andere bescheiden dan de vijf bijlagen bij het rapport van Capita in het geding te brengen.
2.11
De conclusie van het voorgaande is dat het hof Deere zal veroordelen tot afgifte van de vijf bijlagen. Het hof zal aan de veroordeling tot afgifte van de vijf bijlagen een dwangsom van € 5.000,- verbinden, voor iedere dag dat Deere verzuimt daaraan te voldoen. Het hof zal de dwangsom maximeren tot een bedrag van € 1.000.000,-. Het hof ziet, gelet op de aard van de bescheiden, geen aanleiding om Moramplastics te veroordelen in (een voorschot op) de kosten voor het verstrekken daarvan.

3.De slotsom

3.1 Het hof wijst de incidentele vordering toe, op de wijze als hierna vermeld, doch uitsluitend voor zover het de vijf bij het rapport van Capita behorende bijlagen betreft, en wijst de vordering voor het overige af. Het hof zal de kosten van het incident compenseren, zoals hierna bepaald.
3.2
Het hof zal de hoofdzaak naar de rol verwijzen voor memorie van antwoord aan de zijde van Deere. Verder houdt het hof iedere beslissing aan.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
in het incident:
beveelt Deere aan Moramplastics Plastics uiterlijk 14 dagen na betekening van dit
arrest een afschrift (hard copy) te verstrekken van de vijf bijlagen bij het Capita rapport, op straffe van verbeurte van een dwangsom ten behoeve van Moramplastics van € 5.000,- voor iedere dag dat Deere verzuimt hieraan te voldoen, dit met een maximum van € 1.000.000,-;
wijst de vorderingen voor het overige af;
compenseert de kosten aldus dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de roldatum 19 november 2013 voor memorie van antwoord;
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. H. Wammes, H.L. Wattel en F.J.P Lock en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 8 oktober 2013.