Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
Moramplastics B.V.,
Deere & Co.,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
- de memorie van grieven tevens houdende incidentele vordering tot overlegging van bescheiden ex artikel 843a Rv,
2.De motivering van de beslissing in het incident
Ook indien aan voormelde vereisten is voldaan, kan de vordering wegens gewichtige redenen of omdat redelijkerwijs kan worden aangenomen dat ook zonder de gevorderde gegevens een behoorlijke rechtsbedeling is gewaarborgd, worden afgewezen.
In de memorie van grieven komt Moramplastics in de eerste plaats op tegen het oordeel dat zij aansprakelijk is voor de door Deere geleden schade (de grieven 1 tot en met 4). In de grieven 5 en 6 maakt zij bezwaar tegen de hiervoor vermelde wijze waarop de rechtbank de schade heeft begroot. Volgens Moramplastics dient bij de begroting van de geleden schade te worden uitgegaan van de vervangingswaarde, dus de kostprijs van de verloren gegane zaken. Moramplastics meent dat zij in geval van aansprakelijkheid slechts gehouden is om de kosten te vergoeden die gemoeid zijn met het fabriceren van vervangende zaken en het laten vervoeren naar Nederland. Deze grieven dienen in de hoofdzaak beoordeeld te worden.
Dat er gewichtige redenen zijn om de gevorderde afgifte van die bijlagen te weigeren, heeft Deere onvoldoende gemotiveerd gesteld. Aan de enkele verwijzing naar het maatschappelijk belang dat een partij-expert vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking zijn opdrachtgever van advies kan dienen en de belangen van de verzekeraar, zonder gemotiveerd te onderbouwen dat en in welke mate zich dat bij die bijlagen voordoet, gaat het hof voorbij.
Het beroep op rechtsverwerking wordt eveneens verworpen. De enkele omstandigheid dat Moramplastics niet eerder om de vijf bijlagen heeft verzocht, rechtvaardigt nog niet de conclusie dat Deere erop mocht vertrouwen dat zij die bijlagen niet meer behoefde over te leggen. De andere feiten en omstandigheden die Deere aan haar beroep op rechtsverwerking ten grondslag legt, spelen, nu die bijlagen reeds voorhanden zijn, geen rol en rechtvaardigen daarom niet de conclusie dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is indien Moramplastics in dit stadium van de procedure alsnog afgifte van de vijf bijlagen vordert.
Het hof verwerpt voorts de stelling van Deere dat een behoorlijke procesvoering ook zonder verschaffing van die bijlagen is gewaarborgd. Deere heeft onvoldoende gemotiveerd gesteld dat de gegevens in de vijf bijlagen in het rapport redelijkerwijze ook door middel van een getuigenverhoor of deskundigenrapport zouden kunnen worden verkregen. Gelet op het belang van het rapport en het belang van Moramplastics om kennis te nemen van de daarbij behorende bijlagen, is daarom niet vast komen te staan dat die bijlagen uit het oogpunt van een behoorlijke rechtspleging kunnen worden gemist.
Andere gewichtige redenen, die aan verstrekking van deze vijf bijlagen in de weg zouden kunnen staan, heeft Deere onvoldoende gemotiveerd gesteld.
Het hof ziet (nog daargelaten dat het petitum geen daartoe strekkende vordering bevat) op grond van het voorgaande geen aanleiding om te bepalen dat enkel aan een derde een machtiging tot inzage wordt verstrekt dan wel dat de bijlagen enkel op de griffie ter inzage moeten worden gedeponeerd. Op dezelfde grond zal het verzoek om een mededelingsverbod in de zin van artikel 29 Rv op te leggen, worden afgewezen.
Het hof komt daarom tot het oordeel dat redelijkerwijze kan worden aangenomen dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd en dat de vordering ten aanzien van deze onder ii. genoemde bescheiden daarom moet worden afgewezen.
Dit veronderstelt echter dat de door Moramplastics in haar grieven bepleite uitgangspunten voor de begroting van de schade (te weten een begroting op basis van de vervangingswaarde) juist zijn. De beoordeling van de wijze van begroting van de schade - waarop de grieven 5 en 6 zien - dient echter nog in de hoofdzaak aan de orde te komen. Daarom staat thans nog niet vast dat deze bescheiden ook daadwerkelijk relevant zijn. Moramplastics heeft niet, althans niet gemotiveerd gesteld - en dit is ook niet gebleken - dat Moramplastics ook belang heeft bij een berekening van de schade op basis van de vervangingswaarde, indien de schade op grond van de verkoopwaarde moet worden begroot.
Daar komt bij dat, gelet op de aard en omvang van de genoemde bescheiden (zoals overzichten van de volledige naam van de producent en eventuele tussenhandelaren van de grasmaai- en andere machines die bij de brand verloren zijn gegaan, de fabricagekostprijs ten tijde van de brand van de grasmaaiers die bij de brand verloren zijn gegaan en de gerealiseerde opbrengsten en bruto winst per productsoort over 12 maanden voorafgaand en 12 maanden opvolgend aan de brand voor het afzetgebied dat de Nederlandse vestiging pleegde te bedienen) en het feit dat het om gegevens gaat van circa twaalf jaar geleden, voldoende aannemelijk is dat het een grote mate van inspanning en kosten van Deere zal vergen om de door Moramplastics gewenste bescheiden te achterhalen.
Gelet op enerzijds het rechtmatig belang van Moramplastics bij toewijzing van de vordering, en anderzijds het gegeven dat thans nog niet kan worden aangenomen dat de verlangde gegevens daadwerkelijk relevant zullen zijn in de hoofdprocedure, alsmede de inspanningen en kosten voor Deere die gemoeid zijn met het verkrijgen van de bescheiden, acht het hof het in dit stadium van de procedure prematuur om Deere te verplichten de bescheiden onder iii. tot en met xi. reeds thans over te leggen dan wel inzage te verstrekken in die bescheiden.
Indien die bescheiden op enig moment in de procedure wel relevant zullen worden, dan zal in beginsel de bewijslast van de schade op Deere rusten. Ook op dit punt moet daarom redelijkerwijze worden aangenomen dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd en dat de vordering ten aanzien van de genoemde bescheiden daarom moet worden afgewezen.