4.1Het gaat in deze zaak om het volgende.
a. [geïntimeerde] heeft bij DBS Group B.V. een telefooncentrale geïnstalleerd, die door DBS niet (volledig) is betaald.
b. Bij vonnis van de rechtbank Arnhem van 6 januari 2009 is DBS in staat van faillissement verklaard, met benoeming van [appellant] tot curator.
c. Bij brief van 5 februari 2009 heeft [appellant] [geïntimeerde] geïnformeerd over het faillissement van DBS. Hij heeft [geïntimeerde] meegedeeld dat hij haar vordering voorlopig erkende en verzocht om, indien zij meende een beroep te kunnen doen op verkregen zekerheidsrechten of bedongen eigendomsvoorbehoud, dat binnen vijf dagen aan hem mee te delen onder overlegging van bewijsmiddelen (aktes of algemene voorwaarden). Bij brief van 9 februari 2009 heeft [geïntimeerde] aan [appellant] bericht dat zij inderdaad een eigendomsvoorbehoud had gemaakt en heeft zij haar algemene voorwaarden toegezonden. Hierop heeft [appellant], bij brief van 17 februari 2009 (toegezonden per e-mail op 18 februari 2009), geantwoord dat hij het eigendomsvoorbehoud niet erkende omdat hem nergens uit bleek dat vooraf was overeengekomen dat de algemene voorwaarden toepasselijk waren. In antwoord daarop heeft [geïntimeerde] bij brief van 25 februari 2009 aan [appellant] bericht dat zij naar aanleiding van het sturen van de offerte en een gesprek met de heer [S] (directeur van DBS) haar algemene voorwaarden had toegestuurd, ruim voordat haar de opdracht was gegund. Zij heeft verder opgemerkt dat zij er inmiddels van op de hoogte was dat er een internetverkoop zou plaatsvinden en dat zij ervan uitging dat de telefooncentrale met toebehoren niet op deze manier zou worden verkocht omdat zij nogmaals een beroep deed op het eigendomsvoorbehoud.
d. [appellant] had eerder al - na overleg met de rechter-commissaris - besloten om de in de boedel aanwezige inventarisgoederen van DBS door middel van een internetveiling te koop aan te bieden. Op 19 februari 2009 is met de inventarisatie van de goederen voor de veiling gestart. De telefooncentrale is hierin opgenomen en is op de veilingsite geplaatst.
De internetveiling startte op 27 februari 2009.
e. Op 4 maart 2009 ontving [appellant] van [geïntimeerde] een brief gedateerd 17 maart 2008, van [geïntimeerde] gericht aan DBS, waarin [geïntimeerde] schreef dat zij naar aanleiding van het toegestuurde voorstel en het telefoongesprek op 16 maart 2008 haar algemene voorwaarden toestuurde. Op basis hiervan heeft [appellant] besloten het eigendomsvoorbehoud van [geïntimeerde] te erkennen.
In een e-mail van 5 maart 2009 is namens [appellant] aan het veilingbedrijf, Regoed B.V. (hierna Regoed) gemeld dat er een eigendomsvoorbehoud rustte op de telefooncentrale en is verzocht deze van de veilingsite te verwijderen. Regoed reageerde dezelfde dag dat zij de bewuste kavel ging verwijderen van de veilingsite. Op 6 maart 2009 is Regoed nader bericht dat de telefooncentrale tevens de telefoontoestellen en twee witte kastjes omvatte. Op 5 maart 2009 heeft [appellant] telefonisch aan [geïntimeerde] laten weten dat zij de goederen na afloop van de veiling kon ophalen.
f. Op 11 maart 2009 vond in het kader van de veiling een kijkdag plaats in het bedrijfspand van DBS en op 19 maart 2009 een ophaaldag.
g. Op 1 april 2009 is namens [appellant] aan [geïntimeerde] bericht dat zij contact moest opnemen met de makelaar (die namens de verhuurder van het pand optrad) om de telefooncentrale op te halen. Toen [geïntimeerde] op 9 april 2009 de telefooncentrale met toebehoren wilde ophalen, constateerde zij dat deze, althans het grootste gedeelte ervan, verdwenen was.
h. [geïntimeerde] heeft vervolgens [appellant] aansprakelijk gesteld voor het verdwijnen van de telefooncentrale. In de daarop tussen partijen gevoerde correspondentie heeft [appellant] de vordering tot schadevergoeding van [geïntimeerde] als concurrente boedelvordering erkend, onder voorbehoud van zijn recht de hoogte ervan te betwisten. De tegen hem gerichte persoonlijke aansprakelijkstelling heeft hij afgewezen.