Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in hoger beroep, verder te noemen: de moeder,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- een journaalbericht van mr. Cooman van 22 augustus 2013 met bijlagen, ingekomen op 23 augustus 2013;
Tevens zijn verschenen K.M. Gras-Langeslag, tolk in de Duitse taal voor de moeder, en M.A. van Schaik-Goodfellow, tolk in de Engelse taal voor de vader.
3.De vaststaande feiten
De man heeft de Canadese nationaliteit, de vrouw de Duitse nationaliteit.
- eens in de twee weken een weekend van zaterdag na voetbal tot en met zondag 19.00 uur (en in geval er geen wedstrijden zijn: eens in de twee weken van vrijdag na school tot en met zondag 19.30 uur),
5.De motivering van de beslissing
Het zwaartepunt van de verzorging en opvoeding van [kind] ligt naar het oordeel van het hof nog steeds bij de moeder. [kind] is voorlopig toevertrouwd aan de moeder. Op grond van het voorgaande is voldoende aannemelijk dat het belang van [kind] op zichzelf het meest is gediend met voortzetting van zijn verblijf bij de moeder.
De vader spreekt geen Nederlands en heeft sinds de verhuizing naar Nederland niet deelgenomen aan de arbeidsmarkt. Volgens de verklaring van de vader ter zitting heeft hij geen enkele binding met Nederland en overweegt hij terug te keren naar Canada wanneer [kind] met de moeder naar Duitsland verhuist: hij woont alleen in Nederland omdat [kind] hier woont. Partijen zijn van Canada naar Nederland verhuisd omdat de vader pertinent niet naar Duitsland wilde verhuizen, hetgeen wel de wens van de moeder was. De vader heeft geen kennissenkring of sociaal netwerk in Nederland.
Ook de moeder geeft aan dat zij geen binding heeft met Nederland. Zij heeft geen Nederlandse vrienden of kennissen. Hoewel zij hier wel heeft gewerkt, heeft zij in Nederland geen uitgebreid sociaal netwerk. Buiten school, [kind]’s voetbalvereniging en een enkel vriendje is het sociale netwerk van [kind] in Nederland ook beperkt gebleven, mede doordat zijn vader en moeder zich niet dan wel onvoldoende hebben ingespannen om te integreren in de Nederlandse samenleving.
Omdat de moeder in Nederland thans geen of in elk geval onvoldoende inkomsten heeft, dreigt uitzetting uit haar woning in [woonplaats]. In Mainz heeft de moeder een passende woning gehuurd, dicht bij de eventueel toekomstige school van [kind] en voor een lage kale huur van € 480,- per maand. Zij heeft door overlegging van het huurcontract en het onderhuurcontract tegenover de betwisting door de vader voldoende aannemelijk gemaakt dat zij die -thans- onderverhuurde woning op korte termijn kan betrekken omdat zij de onderhuurder de huur kan opzeggen met een opzegtermijn van één maand.
Het hof stelt voorop dat voor de omgangsregeling tussen [kind] en de vader een verhuizing naar Mainz een aanzienlijke verandering met zich brengt. Vast staat dat de omgangsregeling tussen de vader en [kind] bij beschikking voorlopige voorzieningen in december 2012 is vastgesteld en eerst sinds begin 2013 functioneert. Beide partijen hebben hun visie gegeven op de (on)mogelijkheden van een omgangsregeling wanneer [kind] naar Duitsland zou verhuizen. Met de vader is het hof van oordeel dat [kind] recht heeft op omgang met hem. De moeder heeft verklaard de omgang tussen de vader en [kind] niet in de weg te staan. Zij heeft voorgesteld de omgang om de twee weken in het weekend plaats te laten vinden, waarbij het ene weekend [kind] per vliegtuig van Frankfurt naar Amsterdam en terug reist en het andere weekend de vader naar Mainz kan reizen en hij omgang met [kind] kan hebben in de woning van de moeder, waarbij de moeder niet in de woning aanwezig zal zijn. Dat een dergelijke omgang extra kosten en reistijd met zich brengt staat vast. De moeder heeft hiertoe aangeboden de helft van die kosten voor haar rekening te nemen.
Wat betreft de reistijd is het hof van oordeel dat één keer per vier weken een weekend heen en weer reizen van Duitsland naar Nederland voor [kind] niet zó belastend is dat dit niet van hem gevergd kan worden. Een maal per maand heen en weer reizen van Nederland naar Duitsland kan naar het oordeel van het hof ook van de vader gevergd worden: hij heeft geen werk en kan zijn eigen tijd indelen.
Indien de moeder met [kind] naar Duitsland verhuist heeft zij -conform haar eigen stellingen- meer inkomsten uit arbeid en zullen haar woonlasten dalen. Daaruit vloeit voort dat de moeder meer draagkracht zal hebben en een grotere bijdrage kan leveren in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind], waardoor de vader meer financiële armslag krijgt, omdat hij niet langer de gehele bijdrage overeenkomstig de behoefte van [kind] voor zijn rekening behoeft te nemen. Het hof gaat er dan ook van uit dat de moeder zich houdt aan haar toezegging mee te werken aan het tot stand brengen en onderhouden van contact tussen de vader en [kind], dat partijen dienaangaande afspraken zullen kunnen maken en dat de vader voldoende draagkracht heeft om de helft van de omgangskosten voor zijn rekening te nemen in het geval de moeder en [kind] in Duitsland wonen.
Temeer daar partijen thans ook in overleg tot een regeling zijn gekomen gaat het hof voorbij aan de stelling van de vader dat hij geheel geen contact meer zal hebben met [kind] wanneer hij met de moeder naar Duitsland verhuist. Dit geldt temeer nu het met moderne communicatiemiddelen zoals e-mail, MSN en Skype eenvoudig mogelijk is zeer regelmatig contact tussen [kind] en de vader tot stand te brengen.
6.De slotsom
7.De beslissing
M.L van de Bel, bijgestaan door W.W.M.W. van den Bosch als griffier, en is op
3 oktober 2013 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.