ECLI:NL:GHARL:2013:7393

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 oktober 2013
Publicatiedatum
4 oktober 2013
Zaaknummer
21-005236-12
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag na steekpartij te Velp met verwerping van noodweer en noodweerexces

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Arnhem. De verdachte werd beschuldigd van moord, maar het hof heeft hem vrijgesproken van moord en hem schuldig bevonden aan doodslag. De zaak betreft een steekincident dat plaatsvond op 14 mei 2012 te Velp, waar de verdachte het slachtoffer met een mes in de hals heeft gestoken, wat leidde tot de dood van het slachtoffer. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk en met voorbedachten rade heeft gehandeld, maar heeft het beroep op noodweer en noodweerexces verworpen. De verdachte heeft verklaard dat hij handelde uit zelfverdediging, maar het hof oordeelde dat er geen sprake was van een onmiddellijke dreiging die een dergelijke reactie rechtvaardigde. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaren. De vordering van de benadeelde partij is afgewezen, omdat deze geen rechtstreekse schade had geleden door het handelen van de verdachte. Het hof heeft de strafoplegging gemotiveerd door te wijzen op de ernst van het feit en het leed dat aan de nabestaanden is toegebracht. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005236-12
Uitspraak d.d.: 4 oktober 2013
TEGENSPRAAK
Promis

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Arnhem van 21 december 2012 in de strafzaak met parketnummer 05-900635-12 tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans verblijvende in HvB Ooyerhoekseweg - Zutphen te Zutphen.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 20 september 2013 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. B.J. Schadd, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 14 mei 2012 te Velp, gemeente Rheden, in elk geval Nederland, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, hierin bestaande dat verdachte opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, althans na een (kort) tevoren genomen besluit, die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal met een mes, althans een scherp voorwerp in zijn hals en/of nek heeft gestoken, tengevolge waarvan voornoemde persoon is overleden;
subsidiair
hij op of omstreeks 14 mei 2012 te Velp, gemeente Rheden, in elk geval in Nederland, aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel (een of meerdere diepe steekwond(en) in de nek en/of de hals), heeft toegebracht, door die [slachtoffer] opzettelijk meermalen, althans eenmaal met een mes, althans een scherp voorwerp in zijn hals en/of nek, te steken, terwijl dat feit de dood van die voornoemde [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Partiële vrijspraak

Voorbedachte raad
Ten aanzien van de onder 1 primair tenlastegelegde moord wordt verdachte verweten dat hij heeft gehandeld met voorbedachten rade. Het hof is met de advocaat-generaal en de raadsman van oordeel dat niet is komen vast te staan dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachten rade.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft ter terechtzitting betoogd dat er geen sprake is geweest van opzet van verdachte in het aan verdachte eveneens onder het primair, tenlastegelegde doodslag.
Op grond van de bewijsmiddelen stelt het hof vast, hetgeen ook niet ter discussie staat, dat verdachte op 14 mei 2012 te Velp, in de gemeente Rheden, [slachtoffer] met een mes in de hals heeft gestoken. Ten gevolge van de verwondingen die daardoor zijn ontstaan, is [slachtoffer] overleden.
Verdachte heeft het slachtoffer met een mes in zijn hals gestoken. Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in de hals(streek) vitale en kwetsbare lichaamsdelen bevinden. Verdachte heeft ter terechtzitting van de rechtbank verklaard dat hij weet dat zich in de hals vitale lichaamsdelen bevinden. Voorts heeft verdachte ter terechtzitting van de rechtbank d.d. 7 december 2012 verklaard dat hij bovenhands zijwaarts heeft gestoken tussen de schouder en de kin van [slachtoffer]. Het mes dat door verdachte is gebruikt had een lemmet van 7 centimeter lengte. De bij het slachtoffer aangetroffen wond had een diepte van 5,5 tot 7,5 cm centimeter. Hieruit concludeert het hof evenals de rechtbank dat verdachte kennelijk met kracht heeft gestoken. Dat verdachte op het moment van steken, zoals hij heeft verklaard, zich niet realiseerde dat zich in de hals(streek) vitale lichaamsdelen bevinden, acht het hof niet aannemelijk.
Uit de aard van de gedragingen van verdachte en de uiterlijke verschijningsvorm daarvan - het met kracht bewust steken met een mes met een lemmet van 7 centimeter in de hals(streek), terwijl verdachte wist dat zich daar kwetsbare en vitale lichaamsdelen bevinden - kan het hof niet anders dan concluderen dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer als gevolg van zijn handelen zou komen te overlijden en aldus voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer]. Hij heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan doodslag.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair:
hij op
of omstreeks14 mei 2012 te Velp, gemeente Rheden,
in elk geval Nederland,opzettelijk
en met voorbedachten rade[slachtoffer] van het leven heeft beroofd, hierin bestaande dat verdachte opzettelijk
na kalm beraad en rustig overleg, althans na een (kort) tevoren genomen besluit,die [slachtoffer]
meermalen, althans eenmaalmet een mes,
althans een scherp voorwerpin zijn hals
en/of nek,heeft gestoken, tengevolge waarvan voornoemde persoon is overleden;

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

het primair bewezen verklaarde levert op:
doodslag.

Strafbaarheid van het feit

Algemeen kader.
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting - zoals weergegeven in zijn pleitnotitie - betoogd dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer.
Voor een geslaagd beroep op noodweer moet het handelen van verdachte zijn geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding.
Uit het dossier en het onderzoek ter zitting blijkt het volgende
Op 14 mei 2012 omstreeks 13.32 uur kreeg personeel van de meldkamer van de politieregio Gelderland-Midden meerdere meldingen van een steekincident op de rijbaan van de Eersteling te
Velp, gemeente Rheden. Diverse hulpverleningsinstanties werden ter plaatse gezonden. Zittend tegen een lantaarnpaal troffen zij een zwaargewonde man aan. Deze man bleek bloed te verliezen uit een snijwond links aan zijn hals. Het slachtoffer werd gereanimeerd maar overleed na korte tijd ter plaatse. Zijn personalia luidden:
[slachtoffer], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], gewoond hebbende[woonplaats].
Uit het pathologisch onderzoek (bijlage 05b) door P.M.I. van Driessche, arts en patholoog, werkzaam als NFI-deskundige forensische pathologie blijkt dat bij het slachtoffer linksboven aan de hals, onder de kaakrand, een lijnvormig en gering golvend verlopend scherprandig huiddefect van circa 7 centimeter lengte (:steek- en snijletsel) is geconstateerd. Gesteld kan worden dat het deel van het voorwerp dat geleid heeft tot het letsel ongeveer in de grootte van circa 5,5 tot 7,5 centimeter zit.
Het gevolg van dit letsel was klieving in de hals van onder meer de grote halsslagader en de grote halsader, hetgeen geleid heeft tot fors bloed verlies, zowel uitwendig als inwendig. Het overlijden van het slachtoffer wordt zondermeer verklaard door bloedverlies, lucht in de bloedsomloop en verminderde longfunctie (door inademing van het bloed) alle ten gevolge van het steek/snijletsel in de hals.
Verdachte heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting van de rechtbank en het gerechtshof bekend dat hij het slachtoffer met een mes in zijn hals heeft gestoken.
De getuige [getuige1] heeft bij de politie verklaard dat zij op 14 mei 2012 in de auto stapte en de Eersteling wilde uitrijden om de Larensteinselaan in te rijden. Zij zag een zwarte auto aan komen rijden over de Larensteinselaan uit de richting van Velp. Deze auto sloeg linksaf de Eersteling op. De zwarte auto en haar auto kwamen met de bestuurderszijden naast elkaar te staan. Zij zag dat [verdachte](verdachte) alleen in die auto zat. Zij raakten aan de praat met elkaar.
Op een gegeven moment zag zij in haar achteruitkijkspiegel dat [slachtoffer] uit een woning kwam lopen. Hij kwam uit de woning gelegen aan [adres] te Velp. Verdachte begon te schelden. Hij zei: “kankerlijer”. Zij zag dat [slachtoffer] bij de auto was, een paarse Ford Ka. Vervolgens zag zij dat [slachtoffer] in de auto stapte. Zij zag dat hij de auto draaide en achter haar auto kwam staan. Zij zag dat [slachtoffer] alleen in de auto zat. Zij zag in haar achteruitkijkspiegel dat [slachtoffer] uit de auto stapte. Tevens zag zij dat ook [verdachte] uit de auto stapte. Zij zag dat [slachtoffer] iets oranjes in zijn handen had en dit mee de auto uit nam. Voorts zag zij dat [slachtoffer] en [verdachte] elkaar duwden. Zij was inmiddels weggereden. Toen zij ter hoogte van de motorzaak “[motorzaak]” op de Larensteinselaan reed zag zij in haar achteruitkijkspiegel dat [slachtoffer] achter [verdachte] aan rende.
Op een plattegrond heeft [getuige1] aangegeven waar de auto van de verdachte en de auto van [slachtoffer] zich bevonden vlak voordat zij wegreed. Vanaf de Larensteinselaan gezien stond de auto van de verdachte aan de rechterkant van de straat en die auto van [slachtoffer] iets verder de staat in, aan de linkerkant van de straat.
Ter terechtzitting van het hof van 20 september 2013 heeft de getuige [getuige1] verklaard dat zij gezien heeft dat de heer [slachtoffer] een mes in zijn hand had toen hij uit de auto stapte en dat zij dacht dat het een oranje stanleymes was. Verder heeft zij ter terechtzitting van het hof, net als bij haar getuigenverklaring bij de RC op 10 oktober 2012, verklaard dat toen verdachte “kankerlijer” riep toen[slachtoffer] uit een woning aan de Eersteling kwam, [slachtoffer] dat hoorde en er op reageerde.
De getuige [getuige2] heeft verklaard dat hij op 14 mei 2012 tussen 12.45 uur en 13.15 uur vanuit Arnhem naar Velp fietste. Toen hij ter hoogte van de kruising met de Mauritsstraat fietste zag hij verderop op de Larensteinselaan ter hoogte van de kruising met de Eersteling twee mannen over de stoep lopen aan de rechterkant van de weg. Hij zag dat de twee mannen in zijn richting liepen. Toen hij voorbij [motorzaak] fietste passeerde hij de mannen die op de stoep liepen. Hij zag dat de man die achteruit liep een mesje vasthield in de vuist van zijn rechterhand. Hij heeft niet gezien dat deze man verwondingen had of bloed aan zijn kleding had. De man die de andere man volgde had een bebloed shirt aan en hij had ook een mes bij zich. Hij hield het in zijn rechterhand. Het mes was geen groot mes.
De getuige[getuige3] heeft verklaard dat hij op 14 mei 2012 in zijn tuin zat, die gelegen is op de hoek van de Larensteinselaan met de Eersteling. Hij hoorde dat twee auto’s stopten op de Eersteling. Hij hoorde vervolgens een amicaal gesprek. Op een gegeven moment sloeg de sfeer om. Eén van die personen bij de auto’s schreeuwde richting de Eersteling: ‘vuile kankerlijer’. [getuige3]heeft dat duidelijk verstaan; het ging door merg en been.
Op 18 mei 2012 werd de op de “plaats delict” in beslaggenomen kleding van het slachtoffer in een onderzoeksruimte op sporen onderzocht. In de linkerbroekzak aan de voorzijde van de broek werd een mes aangetroffen. Het lemmet was éénsnijdend, gekarteld en had een lengte van 8.3 cm.
De door verdachte bij de aanhouding op het lichaam gedragen kleding werd op 15 mei 2012 inbeslaggenomen. Vervolgens werd deze kleding naar een onderzoekslocatie van de “forensische opsporing” te Elst overgebracht.
Op 18 mei 2012 werd een sporenonderzoek ingesteld. In de rechterbroekzak van de broek bevond zich een mes, merk Blackfox. Het lemmet van het mes was 7 centimeter lang.
Verdachte heeft op 16 mei 2012 bij de politie onder meer verklaard dat toen hij met [getuige1] aan het praten was hij [slachtoffer] zag lopen. Op een gegeven moment stond [slachtoffer] met zijn auto achter de auto van [getuige1]. [slachtoffer] was aan het schelden. [getuige1] reed weg. [slachtoffer] stapte uit de auto en verdachte stapte ook uit zijn auto. [slachtoffer] schreeuwde naar hem en zocht de confrontatie op. Hij zocht ruzie; verdachte is die niet uit de weg gegaan. [slachtoffer] kwam op verdachte af en verdachte duwde [slachtoffer] weg. Verdachte heeft [slachtoffer] twee keer weggeduwd en zag toen dat [slachtoffer] een mes in zijn hand had. [slachtoffer] probeerde verdachte in zijn buik te steken, maar verdachte kon dat ontwijken. Op hetzelfde moment maakte verdachte een stekende beweging. Ze keken elkaar aan en toen rende verdachte weg. [slachtoffer] rende achter verdachte aan. Bij de motorzaak, zag verdachte dat [slachtoffer] bloedde. Het mes dat [slachtoffer] had was minimaal zo groot als het A4-tje. In hetzelfde verhoor heeft de verdachte verklaard dat nadat [slachtoffer] door de verdachte was gestoken, [slachtoffer] opnieuw op de verdachte afkwam en dat de verdachte toen is weggerend.
Verdachte heeft nagedacht waarom hij niet (meteen) is weggerend. Het ging in zijn beleving erg snel.
Ter zitting van de rechtbank heeft verdachte verklaard over zijn relatie met [slachtoffer]. Vroeger waren ze goede vrienden, maar er was een aantal jaren geleden onenigheid tussen hem en [slachtoffer] ontstaan. Verdachte zou nog geld van [slachtoffer] krijgen en ook zou [slachtoffer] een huis hebben leeggeroofd. Ook zou [slachtoffer] hem bedreigen.
Toen verdachte [slachtoffer] op 14 mei 2012 met [getuige1] in gesprek was en hij [slachtoffer] zag, voelde hij boosheid. Toen [slachtoffer] uit de auto stapte, stapte verdachte ook uit de auto, misschien wel om het gevecht aan te gaan, aldus verdachte.
In het dossier is een bericht van verdachte dat hij in 2010 via Hyves naar de vrouw van [slachtoffer] had gestuurd. Verdachte schreef:
‘Ik heb gehoord dat die vette man van je nog steeds een grote bek heeft, dus laat hem daad bij het woord voegen en doen wat hij schreeuwt. Mijn naam is [verdachte][telefoonnummer 1]. Als jij de rust daar wilt houden moet hij snel deze kant opkomen. Dus kies maar, het zal hier of daar gebeuren. Afz.[verdachte].’
In het dossier bevindt zich een gesprek tussen verdachte en [slachtoffer] dat op facebook is gevoerd. Dit gesprek vond plaats kort nadat de moeder van verdachte was overleden.
[slachtoffer]: ‘gecondoleerd met je moeder man.[slachtoffer]’
Verdachte: bel [telefoonnummer 2]
Verdachte (op 6 mei 2012): ‘teringlijer je moet me dit in mijn gezicht zeggen, vieze strondzak, je bent toch altijd stoer, dus ik hoor je wel stront of strond je bent echt lager als een kakkerlak.’
De verdachte heeft ter terechtzitting van het hof verklaard dat [getuige1] de Eersteling uitreed nadat [slachtoffer] zijn auto achter die van [getuige1] had geparkeerd. [slachtoffer] stapte als eerste uit de auto en kwam al tierend en schreeuwend op hem af. Daarop is hij ook uit de auto gestapt. Hij kwam tegenover [slachtoffer] te staan. Hij heeft [slachtoffer] van zich afgeduwd. Rechts van hem was een haag en daarnaast stond zijn auto. Hij zag dat [slachtoffer] een mes had en een stekende beweging in zijn richting maakte. Deze stekende beweging heeft hij ontweken. Verder heeft verdachte ter terechtzitting van het hof voor het eerst verklaard dat [slachtoffer] daarop een tweede stekende beweging heeft ingezet. Verdachte heeft toen een mes uit zijn broekzak gepakt, opengeklapt en [slachtoffer] daarmee gestoken. Daarna is [slachtoffer] nog achter hem aan gekomen.
Op de vraag van de voorzitter of verdachte [slachtoffer] heeft uitgescholden op het moment dat hij met [getuige1] stond te praten, heeft verdachte geantwoord dat hij misschien tegen [getuige1] heeft gezegd dat [slachtoffer] een kankerlijer was, maar dat hij dat niet naar [slachtoffer] heeft geroepen.
Op de vraag waarom hij niet is gevlucht, heeft verdachte geantwoord dat hij gelet op de positie van de haag en de auto’s moeilijk weg kon komen en dat hij nadat hij [slachtoffer] had gestoken over zijn auto kon vluchten.
Op de vraag waarom verdachte niet heeft gekozen voor een de-escalerend optreden in die zin dat hij – op het moment dat hij het mes bij [slachtoffer] zag of eerder – had kunnen aangeven dat hij niet uit was op een gevecht of anderszins sussend had kunnen optreden, heeft verdachte geen duidelijk antwoord gegeven.
Oordeel hof
Ten aanzien van de vraag of sprake was van een wederrechtelijke aanranding of een onmiddellijk dreigend gevaar hiervoor, is verdachte de enige persoon die hierover kan verklaren. [slachtoffer] is overleden en verder heeft niemand het steken van verdachte gezien. Volgens verdachte heeft hij pas gestoken op het moment dat [slachtoffer] met een groot mes in zijn hand een stekende beweging naar verdachte maakte.
Uit het onderzoek is niet gebleken dat [slachtoffer] een groot mes in handen heeft gehad. Bij [slachtoffer] is een mes in zijn broekzak gevonden met een lemmet van 8,3 cm. [getuige2] heeft verklaard dat [slachtoffer] geen groot mes in zijn hand had, toen hij verdachte achtervolgde. Het hof gaat er van uit dat [getuige2] het mes heeft gezien dat later door de politie in de broekzak van [slachtoffer] is aangetroffen.
Ook op andere punten blijkt de herinnering van verdachte niet accuraat. Zo kan hij zich niet herinneren dat hij – zoals blijkt uit getuigenverklaringen – als eerste begon te schelden. Het betreft hier niet slechts een detail, maar een belangrijk gegeven omdat juist door dit schelden van de verdachte de toon was gezet en verdachte door dit schelden waarschijnlijk (nog meer dan hij in het verleden al had gedaan) boosheid en agressie heeft opgeroepen bij [slachtoffer].
Ondanks het feit dat de verklaringen van verdachte niet op alle punten kloppen met de werkelijkheid, gaat het hof er niet van uit dat de verklaringen van verdachte in zijn geheel onbetrouwbaar zijn. Veel van de onderdelen blijken namelijk wel weer overeen te komen met andere gegevens uit het dossier.
De verklaring van de verdachte dat [slachtoffer] met een mes één of twee stekende bewegingen heeft gemaakt, wordt door niemand bevestigd, maar ook door niemand tegengesproken. Gelet op het feit dat er daadwerkelijk een mes bij [slachtoffer] is aangetroffen en is gezien dat [slachtoffer] (weliswaar nadat hij was gestoken) een mes in zijn hand had, kan het hof onvoldoende uitsluiten dat [slachtoffer] op korte afstand van de verdachte daadwerkelijk met een mes een stekende beweging naar verdachte heeft gemaakt.
Het hof gaat er derhalve van uit dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte door [slachtoffer].
Vervolgens is dan de vraag of het steken in de hals van [slachtoffer] door verdachte een passende reactie was.
Het hof is van oordeel dat dat niet het geval is. In de eerste plaats is het hof van oordeel dat de verdachte had kunnen en daarom – omdat daarmee een levensgevaarlijke situatie die is ontstaan (ook) voor [slachtoffer] voorkomen had kunnen worden - had moeten vluchten. Dat verdachte – zoals hij aanvankelijk niet, maar later wel verklaarde - niet kon vluchten omdat hij min of meer was ingesloten door de auto’s, de haag en [slachtoffer] acht het hof niet aannemelijk geworden. Door [getuige1] is bij de politie aangegeven hoe de auto’s van verdachte en [slachtoffer] stonden. De auto van de verdachte stond aan de ene kant van de Eersteling en de auto van [slachtoffer] aan de andere kant van dezelfde straat, een aantal meters verder weg van de Larensteinselaan dan de auto van de verdachte. Er van uitgaande dat [slachtoffer] naar verdachte toe is gegaan of [slachtoffer] en verdachte naar elkaar zijn toegelopen, had de verdachte op het moment dat hij en [slachtoffer] tegenover elkaar stonden, de gelegenheid om te vluchten in de richting van de Larensteinselaan.
Dat dit mogelijk was, blijkt ook uit het feit dat - nadat verdachte [slachtoffer] had gestoken en de afstand tussen verdachte en [slachtoffer] nog even groot moet zijn geweest als op het moment waarop verdachte stak en [slachtoffer] fysiek gezien (gelet op de afstand die hij daarna nog rennend heeft afgelegd) toen nog in staat moet zijn geweest om verdachte te steken – verdachte daadwerkelijk heeft kunnen vluchten.
Dat verdachte niet meteen is gevlucht, omdat hij bang was een mes in zijn rug te krijgen, acht het hof, mede gelet op het bovenstaande, evenmin aannemelijk. Zeker in de visie van de verdachte was de situatie vlak voordat verdachte [slachtoffer] stak even bedreigend als de situatie vlak nadat verdachte [slachtoffer] had gestoken en verdachte vluchtte.
Gelet op de verklaring van de verdachte bij de politie op 16 mei 2012, gaat het hof er van uit dat verdachte pas achteraf is gaan nadenken over de vraag waarom hij niet is gevlucht. Verdachte heeft gestoken, zonder dat het bij hem opkwam om te vluchten.
In de tweede plaats heeft de verdachte niet geprobeerd de situatie te de-escaleren, terwijl er van uit moet worden gegaan dat verdachte mogelijk in staat was geweest de boosheid of agressie bij [slachtoffer] weg te nemen. Verdachte had die boosheid of agressie bewerkstelligd of verder aangewakkerd door [slachtoffer] meteen uit te schelden toen hij [slachtoffer] op 14 mei 2012 zag. Als verdachte – op het moment dat hij het mes van [slachtoffer] zag of eerder – had aangegeven niet te willen vechten en het uit te willen praten, had dat mogelijk de ergste boosheid bij [slachtoffer] (die immers jarenlang bevriend is geweest met de verdachte) kunnen wegnemen.
Het hof gaat er van uit, nu verdachte niet ter zitting heeft kunnen aangeven waarom hij niet heeft gekozen voor een de-escalerend optreden, dat verdachte ook hieraan niet heeft gedacht.
Het hof is aldus van oordeel dat voor het steken in de hals geen noodzaak bestond, omdat er andere mogelijkheden voor de verdachte waren om het gevaar dat hij liep af te wenden. In de tijd dat (of terwijl) verdachte zijn mes pakte en openklapte had hij kunnen vluchten of het gesprek met [slachtoffer] kunnen aangaan.
De enkele omstandigheid dat verdachte niet aan die alternatieven heeft gedacht, maakt niet dat het steken in de hals gerechtvaardigd is.
Het hof verwerpt het beroep op noodweer.

Strafbaarheid van de dader

Namens verdachte is tevens een beroep gedaan op noodweerexces. Van noodweerexces is sprake indien de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden en die overschrijding een onmiddellijk gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging die door de aanranding is veroorzaakt.
Ten aanzien van het beroep op noodweerexces overweegt het hof dat niet aannemelijk is geworden dat het niet benutten van de alternatieven of de overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging een gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging die door de stekende beweging(en)van [slachtoffer] bij verdachte is veroorzaakt. Het hof leidt uit de omstandigheden en de verklaring van de verdachte af dat verdachte de confrontatie met [slachtoffer] wilde aangaan. Verdachte schold [slachtoffer] uit, [slachtoffer] stapte uit de auto en verdachte ook. [slachtoffer] had een mes in zijn hand, maakte een stekende beweging in de richting van de buik van verdachte, waarna verdachte ook een mes in zijn hand nam en vervolgens stak hij [slachtoffer] in zijn nek.
Toen verdachte nog in zijn auto zat voelde hij al boosheid. Met die emotie is de verdachte de confrontatie met [slachtoffer] aangegaan. Het hof acht weliswaar aannemelijk dat verdachte – naast boosheid - tevens angst heeft gevoeld toen hij het mes in de hand van [slachtoffer] waarnam, maar het hof kan onvoldoende uitsluiten dat de keuze van verdachte om ook een mes te pakken en daarmee [slachtoffer] in de hals te steken meer is ingegeven door zijn reeds bestaande boosheid op [slachtoffer], de daarmee gepaard gaande agressieve gevoelens en zijn keuze om het gevecht aan te gaan (of niet uit de weg te gaan) dan door een hevige gemoedsbeweging veroorzaak door de stekende beweging die [slachtoffer] in de richting van verdachte maakte. Pas nadat verdachte had gestoken leek bij hem angst de overhand te krijgen met als gevolg dat verdachte toen wel vluchtte.
Het beroep op noodweerexces wordt derhalve eveneens verworpen.
Overeenkomstig dit oordeel kan niet worden gezegd dat verdachte niet strafbaar is. Er is ook geen andere omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen -en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden- dat verdachte het slachtoffer, de heer [slachtoffer], van het leven heeft beroofd door hem met een mes in zijn hals te steken. De door verdachte veroorzaakte verwonding is
het slachtoffer korte tijd later fataal geworden. Door te handelen als voornoemd heeft verdachte het slachtoffer het kostbaarste ontnomen dat hij had, te weten het leven. Daarnaast heeft hij een groot en onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden van het slachtoffer.
Op een dergelijk ernstig feit kan naar het oordeel van het hof niet anders worden gereageerd dan met een gevangenisstraf van lange duur.
In het voordeel van verdachte houdt het hof rekening met het feit dat hij zichzelf vrijwillig bij de politie heeft gemeld en dat niet is gebleken dat verdachte de dodelijke confrontatie met het slachtoffer bewust heeft gezocht. Verdachte heeft gehandeld in een opwelling.
Alles overwegende is het hof van oordeel dat voor de afdoening van de zaak de straf zoals die door de rechtbank is opgelegd passend en geboden is.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 4.000,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de gemeente Duiven de benadeelde partij bijzondere bijstand heeft verleend in de vorm van bijstand om niet ten behoeve van de uitvaartkosten. Hieruit volgt dat de benadeelde partij geen rechtstreekse schade heeft geleden voortvloeiende uit het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Verdachte is daarom niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden afgewezen. Ten overvloede overweegt het hof dat de gemeente Duiven de schade rechtstreeks op de verdachte zou kunnen proberen te verhalen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Dit voorschrift is toegepast, zoals zij gold ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Spreekt verdachte vrij van moord
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag. .
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst de vordering van de benadeelde[benadeelde] tot schadevergoeding af.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr J.D. den Hartog, voorzitter,
mr F.A.M. Bakker en mr D.J. van Dijk, raadsheren,
in tegenwoordigheid van B.J. Berendsen, griffier,
en op 4 oktober 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.