ECLI:NL:GHARL:2013:7385

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 oktober 2013
Publicatiedatum
3 oktober 2013
Zaaknummer
200.131.100
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling ondanks ontbreken van goede trouw

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toelating van de appellant tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. De rechtbank Midden-Nederland had eerder, op 24 juli 2013, het verzoek van de appellant afgewezen, omdat er onvoldoende goede trouw was aangetoond met betrekking tot het ontstaan en het onbetaald laten van zijn schulden. De appellant, die een aanzienlijke schuldenlast had van € 121.619,67, deed een beroep op de hardheidsclausule van artikel 288 lid 3 van de Faillissementswet (Fw). Hij stelde dat hij zijn leven weer op de rit had, met een stabiele relatie en werk, en dat zijn alcohol- en psychische problemen niet meer speelden.

Tijdens de mondelinge behandeling op 26 september 2013 heeft de appellant zijn situatie toegelicht, waarbij hij werd bijgestaan door zijn advocaat. Het hof heeft de argumenten van de appellant en de eerdere beslissing van de rechtbank zorgvuldig gewogen. Het hof oordeelde dat, hoewel de appellant niet voldoende had aangetoond dat hij te goeder trouw was ten aanzien van zijn schulden, de omstandigheden rondom zijn persoonlijke situatie en de stappen die hij had ondernomen om zijn leven te verbeteren, voldoende waren om hem toch toe te laten tot de schuldsaneringsregeling.

Het hof heeft vastgesteld dat de appellant na zijn detentie zijn leven weer op de rails had gekregen, met een baan en ondersteuning van zijn omgeving. De eerdere psychische en alcoholproblemen waren niet meer aanwezig, en hij had actief gewerkt aan zijn herstel. Gezien deze nieuwe inzichten heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard op de appellant. Deze uitspraak benadrukt het belang van de hardheidsclausule in situaties waar persoonlijke omstandigheden een rol spelen in de beoordeling van schuldsanering.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.131.100
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, C/16/345214)
arrest van de eerste civiele kamer van 3 oktober 2013
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. P.T. Pel.

1.Het geding in eerste aanleg

Bij vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 24 juli 2013 is het verzoek van appellant (hierna te noemen: [appellant]) tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen. Het hof verwijst naar dat vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij ter griffie van het hof op 1 augustus 2013 ingekomen verzoekschrift is [appellant] in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis en heeft hij het hof verzocht dat vonnis te vernietigen en alsnog het verzoek om toepassing van de schuldsaneringsregeling toe te wijzen.
2.2
Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met bijlagen, alsmede van de brief van mr. Pel van 13 september 2013 met bijlagen.
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 september 2013, waarbij [appellant] is verschenen in persoon, bijgestaan door mr. R.B. Sikkens, die het woord heeft gevoerd aan de hand van door hem aan het hof overgelegde schriftelijke aantekeningen.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1
De totale schuldenlast van [appellant], geboren op [geboortedatum], bedraagt, volgens de Verklaring Schuldsanering ex artikel 285 van de Faillissementswet (Fw), € 121.619,67, waaronder een schuld aan NVF Voorschotbank van € 64.677,30 en aan het UWV van € 12.003,74. Bij vonnis 16 november 2010 heeft de rechtbank Zutphen [appellant] wegens een op 7 april 2008 gepleegd misdrijf veroordeeld tot dertig maanden gevangenisstraf waarvan zes maanden voorwaardelijk, onder de bijzondere voorwaarden dat hij zich tijdens de proeftijd houdt aan de aanwijzingen en voorschriften van de reclassering. [appellant] heeft van september 2009 tot september 2011 in detentie verbleven. Het inkomen van [appellant] bedraagt € 1.300,- netto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag en met een tegemoetkoming in de reiskosten van € 526,87 per maand.
3.2
De rechtbank heeft het verzoek van [appellant] om te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat onvoldoende aannemelijk is dat [appellant] ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, met name ten aanzien van de schuld aan het UWV, te goeder trouw is geweest. Bovendien oordeelde de rechtbank dat [appellant] diverse andere schulden door zijn detentie niet heeft kunnen betalen en dat er voorts vrees bestaat dat hij, gelet op zijn alcoholafhankelijkheid en psychische problemen niet in staat zal zijn de uit de wettelijke schuldsaneringsregeling voortkomende verplichtingen na te komen.
3.3
[appellant] kan zich met de beslissing van de rechtbank niet verenigen. Hij stelt dat
hij niet heeft gefraudeerd ten aanzien van de schuld aan het UWV, omdat hij tijdig heeft gemeld dat hij naast een werkloosheidsuitkering een Ziektewetuitkering ontving, maar dat desondanks genoemde uitkering door het UWV is gecontinueerd. Zijn detentie is niet de oorzaak van het ontstaan van zijn schulden. Bij hem is bovendien geen sprake meer van een alcohol- en psychische problematiek. [appellant] doet voorts een beroep op de hardheidsclausule van artikel 288 lid 3 Fw. Hij heeft zijn leven weer op de rit. Hij heeft werk, een stabiele relatie en de alcohol- en psychische problematiek speelt niet meer.
3.4
Het hof oordeelt als volgt. De schuld van [appellant] aan het UWV (deels daterend
uit 2007, deels uit begin 2009) is ontstaan nadat hij gedurende een bepaalde periode een werkloosheidsuitkering heeft ontvangen naast een Ziektewetuitkering. Het hof is van oordeel dat, ondanks de verklaring van het UWV dat hier geen sprake is van door [appellant] gepleegde fraude, [appellant] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij ten aanzien van de daaruit voortgekomen schuld te goeder trouw is. De stelling van [appellant] dat het UWV uitbetaling van de WW-uitkering heeft voortgezet, ondanks dat hij destijds bij het UWV heeft gemeld dat hij een dubbele uitkering ontving, kan hem niet baten. [appellant] heeft immers ook verklaard dat hij de ten onrechte door hem ontvangen uitkering aanvankelijk heeft gereserveerd voor terugbetaling, maar dat hij het desbetreffende bedrag uiteindelijk heeft besteed aan zijn levensonderhoud, een auto (van € 2.000,-) en een reis naar Frankrijk.
3.5
Op de schuldenlijst van [appellant] staan diverse (aanzienlijke) schulden, zoals die
aan General Logistics Systems Netherlands B.V. en aan NVF Voorschotbank (daterend uit 2008, respectievelijk 2003), ten aanzien waarvan hij, volgens zijn verklaring, tot het moment dat hij gedetineerd raakte, zijn afbetalingsverplichtingen steeds correct is nagekomen. Het hof is van oordeel dat [appellant] ook onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij ten aanzien van het onbetaald laten van die schulden te goeder trouw is. Het bovenstaande staat in beginsel in de weg aan toelating van [appellant] tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.
3.6
[appellant] doet echter een beroep op de hardheidsclausule van artikel 288 lid 3 Fw.
Hij stelt -kort gezegd- dat hij, nadat hij in 2008 volledig was doorgedraaid, zijn leven weer op de rit heeft. Hij heeft werk, een stabiele relatie en de alcohol- en psychische problematiek spelen niet meer. Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof het volgende gebleken. Na het eindigen van zijn onderneming en zijn relatie in 2007 brak voor [appellant] een moeilijke fase aan waarin sprake is geweest van psychische klachten en alcoholafhankelijkheid; hij decompenseerde met depressieve klachten. [appellant] heeft begin 2008 hulp gezocht voor zijn problemen en is -op eigen verzoek- in maart 2008 gedurende een periode van twee weken opgenomen geweest in een psychiatrische instelling. Na het ontslag uit die instelling heeft hij, mede onder invloed van alcohol en mogelijkerwijs ook het stoppen met medicatie, begin april 2008 een misdrijf begaan. Ondanks zijn aanhoudende problemen is hij er destijds in geslaagd een nieuwe baan te vinden, waarin hij tot het moment dat hij in september 2009 in verband met het misdrijf gedetineerd raakte, werkzaam is geweest. Het hof acht het aannemelijk dat de oorzaak van de problematiek van [appellant] zich concentreert op de periode rond de beëindiging van zijn onderneming en zijn huwelijk; tevoren had hij geen noemenswaardige (financiële) problemen. Niet gebleken is dat in het leven van [appellant] sprake is van een patroon van psychische – en/of alcoholproblematiek.
Tijdens de detentie en de proeftijd heeft [appellant] gesprekken gevoerd met de reclassering. Gebleken is dat hij ook nà zijn detentie er alles aan heeft gedaan om zijn problemen het hoofd te bieden. Zo is hij onder behandeling geweest bij de psychosociale therapeut A. de Haas. Uit de bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep door mr. Sikkens getoonde verklaring van Tactus verslavingszorg van 10 september 2013 is gebleken dat aan de in het strafvonnis van 16 november 2010 reclasseringsvoorwaarden is voldaan en dat [appellant] is vrijgesteld van de aanvankelijk geadviseerde interne behandeling. Hij heeft inmiddels een baan met goede vooruitzichten bij Unilever, een stabiele relatie met zijn huidige partner en de steun van zijn moeder. Voorts maakt hij gebruik van schuldhulpverlening van Stadsring 51. Hij gebruikt geen medicatie meer en er lijkt geen sprake meer van de psychische- en de alcoholproblematiek. Tactus reclassering heeft in een brief van 25 juni 2013 opgemerkt dat [appellant] zijn leven na detentie op zelfstandige wijze heeft weten op te bouwen, dat hij de problemen die op hem afkomen zelfstandig aanpakt, zich goed staande houdt, en dat de reclassering geen aanwijzingen heeft die duiden op risico’s ten aanzien van recidive. Anders dan de rechtbank beoordeelt het hof op grond van het voorgaande het uit april 2009 daterende psychiatrisch advies tot een klinische behandeling niet meer als actueel. Gelet op het voorgaande acht het hof voldoende aannemelijk geworden dat [appellant] zijn leven weer op de rit heeft gekregen. Het hof is van oordeel dat [appellant] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan en het onbetaald laten van zijn schulden, onder controle heeft gekregen en dat hij op die grond thans toch kan worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.
3.7
Het hof is van oordeel dat het hoger beroep slaagt. Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en er zal als volgt worden beslist.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 24 juli 2013, en, opnieuw recht doende:
verklaart de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing ten aanzien van [appellant].
Dit arrest is gewezen door mrs. L.J. de Kerpel-van de Poel, M.B. Beekhoven van den Boezem en Ch.E. Bethlem, en is op 3 oktober 2013 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.