ECLI:NL:GHARL:2013:7352

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 september 2013
Publicatiedatum
2 oktober 2013
Zaaknummer
CR 200.127.184-01 19-9-2013
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging onderbewindstelling van rechthebbende met geestelijke beperkingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 september 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de onderbewindstelling van een rechthebbende. De rechtbank Noord-Nederland had eerder op 5 maart 2013 een bewind ingesteld over de goederen van de rechthebbende, die beperkt is in zijn geestelijk functioneren. De rechthebbende heeft in hoger beroep verzocht om de beschikking van de rechtbank te vernietigen en het bewindvoerderschap van de gemeente Groningen te beëindigen. Tijdens de zitting op 27 augustus 2013 zijn de rechthebbende, zijn advocaat en vertegenwoordigers van de bewindvoerder verschenen. De rechthebbende heeft aangevoerd dat hij in staat is zijn financiën zelf te beheren, maar het hof heeft vastgesteld dat hij als gevolg van zijn geestelijke toestand niet in staat is om zijn vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen. Het hof heeft de argumenten van de rechthebbende, waaronder zijn wens om zijn autonomie terug te krijgen, overwogen, maar heeft geconcludeerd dat het bewind noodzakelijk blijft. De beslissing van het hof bevestigt de eerdere beschikking van de rechtbank en handhaaft het bewind over de goederen van de rechthebbende, waarbij de gemeente Groningen als bewindvoerder is aangesteld. Het hof heeft daarbij ook de noodzaak van professioneel toezicht op de financiën van de rechthebbende benadrukt, gezien zijn beperkte geestelijke functioneren en de risico's van financiële problemen zonder adequate ondersteuning.

Uitspraak

Beschikking d.d. 19 september 2013
Zaaknummer 200.127.184
HET GERECHTSHOF ARNHEM- LEEUWARDEN
Locatie Leeuwarden
Beschikkingin de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen:
de rechthebbende,
advocaat voorheen mr. M. Arnold, kantoorhoudende te Groningen,
thans mr. M.C. Braak, kantoorhoudende te Groningen.
Belanghebbenden:

1.de Gemeente Groningen, p/a de Groningse Kredietbank,

kantoorhoudende te Groningen,
hierna te noemen:
de bewindvoerder / de GKB,

2.[de moeder],

wonende te [woonplaats],
hierna te noemen:
de moeder van de rechthebbende,

3.[de vader],

wonende te [woonplaats],
hierna te noemen:
de vader van de rechthebbende,

4.[de zus],

wonende te [woonplaats],
hierna te noemen:
de zus van de rechthebbende,

5.[de zus],

wonende te [woonplaats],
hierna te noemen:
de zus van de rechthebbende.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 5 maart 2013 (zaaknummer: 572827 BM VERZ 13-679) heeft de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, een bewind ingesteld over de goederen die (zullen) toebehoren aan de rechthebbende en heeft de gemeente Groningen, p/a de Groningse Kredietbank benoemd tot bewindvoerder.
Voorts is bepaald dat de bewindvoerder voor haar werkzaamheden en voor de met het bewind gemoeide kosten de door het LOVCK vastgestelde forfaitaire tarieven in gelijke maandelijkse delen ten laste van het vermogen van de rechthebbende mag brengen.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 22 mei 2013, heeft de rechthebbende verzocht de beschikking van 5 maart 2013 te vernietigen en opnieuw beslissende het bewindvoerderschap van de gemeente Groningen (afdeling Groningse Kredietbank) over de goederen die (zullen) toebehoren aan appellant,
met ingang van de datum van de door het hof te wijzen beschikking te beëindigen.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een per V1- formulier ingediende brief van 21 mei 2013 met bijlagen van mr. Arnold, een brief van 12 juni 2013 van de bewindvoerder en een faxbericht van 8 augustus 2013 van mr. Braak.
Ter zitting van 27 augustus 2013 is de zaak behandeld. Verschenen zijn de rechthebbende, bijgestaan door zijn advocaat, P. Kasper en J. Adzaga namens de bewindvoerder, de moeder van de rechthebbende en de zus van de rechthebbende
([de zus]). Ter zitting van het hof heeft Kasper een algemene machtiging overgelegd, waaruit blijkt dat zij is gemachtigd om de gemeente Groningen in
de onderhavige zaak te vertegenwoordigen.
De beoordeling
De vaststaande feiten
1. Op 22 januari 2013 is ter griffie van de rechtbank een verzoekschrift van de rechthebbende ingekomen, strekkende tot instelling van een bewind over de goederen die hem (zullen) toebehoren.
2. Bij de beschikking waarvan beroep heeft de rechtbank beslist als hiervoor vermeld onder het kopje "Het geding in eerste aanleg". Tegen deze beslissing van de rechtbank is het hoger beroep van de rechthebbende gericht.
Onderbewindstelling
3. Artikel 1:431 lid 1 BW houdt in dat indien een meerderjarige als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen, de kanton-rechter een bewind kan instellen over een of meer van de goederen die hem als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren.
Standpunt van de rechthebbende
4. De rechthebbende stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand niet in staat is ten volle zijn vermogenrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen.
5. De rechthebbende heeft ter onderbouwing van zijn standpunt het volgende aangevoerd. De rechthebbende is in de Dominicaanse republiek "slechthorend opgegroeid", hetgeen ten gevolge heeft gehad dat hij niet heeft leren lezen en schrijven. De rechthebbende is in 1997 geopereerd en kan sindsdien goed horen.
De rechthebbende is in 2012 in contact gekomen met de GKB, omdat hij hulp wenste bij de aflossing van zijn schulden. De rechthebbende heeft de GKB verzocht een vrijwillig schuldhulpverleningstraject te starten, zijnde een traject van budgetbeheer. Het is niet zijn intentie geweest dat er een beschermingsbewind zou worden uitgesproken. Doordat de rechthebbende nog moeite heeft met de Nederlandse taal, ondervindt hij bij tijd en wijle communicatieproblemen.
Een door communicatieproblemen ontstaan misverstand tussen de rechthebbende en de GKB heeft er toe geleid dat de rechthebbende een verzoekschrift tot onder-bewindstelling heeft getekend. De rechthebbende stelt dat hem door [maatschappelijk werker] (maatschappelijk werker bij Humanitas, hierna te noemen: [maatschappelijk werker]) is voor-gehouden dat hij onder budgetbeheer zou worden geplaatst. [maatschappelijk werker] heeft volgens de rechthebbende onterecht gesteld dat hij een verstandelijke beperking heeft.
Bij de rechthebbende is nimmer een verstandelijke beperking vastgesteld en er
is geen medische verklaring overgelegd waaruit blijkt dat de rechthebbende een verstandelijke beperking heeft. De grond voor onderbewindstelling is volgens de rechthebbende dan ook niet aanwezig.
6. De rechthebbende volgt momenteel een cursus Nederlands aan het Noorderpoort college te Groningen en heeft in het verleden een koksopleiding afgerond.
De rechthebbende werkt sinds eind 2007 bij de groenvoorziening te Groningen
en behaalt goede resultaten op zijn werk. Uit de verklaring van zijn werkgever volgt dat de rechthebbende zich zelfstandig kan redden. Ook de zus van de rechthebbende heeft aangegeven dat hij zelfstandig kan functioneren in de maatschappij en dat zij (en haar familie) bereid zijn hem te helpen met zijn financiële zaken. Indien in hoger beroep wordt vastgesteld dat de gronden voor de onderbewindstelling niet aanwezig zijn en de rechthebbende voorts aantoont dat hij in staat is - eventueel middels steun en hulp van derden - zijn financiën zelf te beheren, dient volgens vaste jurisprudentie het beschermingsbewind te worden opgeheven.
7. De rechthebbende voert nog aan dat het ingestelde beschermingsbewind een averechts effect op hem heeft omdat hij zijn autonomie is verloren. De recht-hebbende verwijst in dit kader naar de (ten opzichte van de inhoud van de verklaring van [maatschappelijk werker] gewijzigde) verklaring van zijn huidige begeleider van Humanitas. Uit deze gewijzigde verklaring volgt dat verwacht wordt dat het opheffen van het beschermingsbewind zal leiden tot herstel van vertrouwen van de rechthebbende in zijn omgeving, zoals zijn werk en zijn sociale omgeving. Humanitas raadt thans aan dat de rechthebbende alsnog onder budgetbeheer wordt geplaatst. Bij budgetbeheer behoudt de rechthebbende zijn autonomie.
Overwegingen van het hof
8. De zich in het dossier bevindende sociale verklaring van [maatschappelijk werker] en het Persoonlijk Ontwikkelingsplan van de rechthebbende, opgemaakt door zijn werkgever, geven een beeld van het geestelijk functioneren van de rechthebbende.
Uit de sociale verklaring blijkt onder meer dat [maatschappelijk werker] de rechthebbende gedurende langere tijd heeft begeleid en hem heeft leren kennen als een man die door zijn verstandelijke beperking de wereld om hem heen niet begrijpt. De rechthebbende opende volgens [maatschappelijk werker] zijn post niet altijd en als hij dat wel deed, ondernam hij niet de adequate actie die nodig was om bijvoorbeeld zijn rekeningen te betalen waardoor er schulden zijn ontstaan. Uit het Persoonlijk Ontwikkelingsplan blijkt dat de rechthebbende door een combinatie van zijn niveau en zijn geringe kennis van de Nederlandse taal wordt belemmerd met betrekking tot zijn doorgroei-mogelijkheden. De rechthebbende kon ter zitting van het hof geen duidelijkheid verschaffen over de aan de orde gestelde punten, zoals het verloop van het intakegesprek bij de GKB en het ontstaan van zijn schulden. Als oplossing voor het aflossen van zijn schulden bracht de rechthebbende desgevraagd naar voren een nieuwe lening bij de bank te willen afsluiten. De rechthebbende heeft verder nog naar voren gebracht dat hij nog steeds moeite heeft met lezen en schrijven
en dat zijn zus zijn post in het Spaans voor hem vertaald. Dit terwijl de recht-hebbende - naar eigen zeggen - sinds 1997 leert lezen en schrijven en reeds enkele jaren een cursus Nederlands volgt. Het hof ziet in het feit dat de rechthebbende
ter zitting van het hof niet, althans onvoldoende in staat was om de hem gestelde vragen te beantwoorden bevestiging van het beeld dat de rechthebbende beperkt is in zijn geestelijk functioneren. De zienswijze van de rechthebbende ten aanzien van het aflossen van zijn schulden, zoals hiervoor uiteengezet, geeft er geen blijk van dat hij in staat is om zijn vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen. De bewindvoerder heeft ter zitting van het hof naar voren gebracht dat
de financiële problemen zullen toenemen wanneer de rechthebbende geen professionele hulp heeft bij het beheren van zijn financiën.
9. Het hof is, op grond van het vorenstaande, van oordeel dat genoegzaam is komen vast te staan dat de rechthebbende als gevolg van zijn geestelijke toestand duur-zaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen. Gelet hierop is budgetbeheer, zoals door de rechthebbende voorgesteld, geen reëel alternatief.
10. Het hof is van oordeel dat de goederen die de rechthebbende (zullen) toebehoren onder bewind dienen te blijven. Het door de rechthebbende aangevoerde belang om zijn autonomie terug te krijgen maakt dit oordeel niet anders. Het hof is voorts van oordeel dat het financiële toezicht door een onafhankelijke derde, zijnde de gemeente Groningen, p/a de Groningse Kredietbank, dient te worden uitgeoefend, zoals door de kantonrechter bepaald.
Slotsom
12. Gelet op het vorenoverwogene zal het hof beslissen als na te melden.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.H. Garos, M.P. den Hollander en
G. Jonkman en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van
19 september 2013 in bijzijn van de griffier.