ECLI:NL:GHARL:2013:7325

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 oktober 2013
Publicatiedatum
1 oktober 2013
Zaaknummer
200.129.075
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot ondertoezichtstelling en bevoegdheid van de Raad voor de Kinderbescherming

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de afwijzing van een verzoek tot ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna aangeduid als [kind]. De vader, verzoeker in hoger beroep, was van mening dat de opvoedsituatie bij de moeder, die alleen belast is met het gezag, niet stabiel was en dat er een bedreiging voor de zedelijke en geestelijke belangen van [kind] bestond. De Raad voor de Kinderbescherming, verweerder in hoger beroep, had eerder een verzoek tot ondertoezichtstelling ingediend, maar dit was door de kinderrechter afgewezen. Het hof heeft in zijn overwegingen verwezen naar de relevante artikelen uit het Burgerlijk Wetboek, die de bevoegdheid van de Raad voor de Kinderbescherming en de voorwaarden voor ondertoezichtstelling regelen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 29 augustus 2013 zijn zowel de vader als de moeder verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De Raad voor de Kinderbescherming was vertegenwoordigd door B. Rijkse. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder hulpverlening voor zowel zichzelf als voor [kind] heeft ingezet en dat er geen concrete zorgen zijn die een ondertoezichtstelling rechtvaardigen. De vader heeft zijn bezorgdheid geuit over de opvoedingssituatie en de communicatie met de moeder, maar het hof oordeelde dat de hulpverlening in het vrijwillig kader voldoende was en dat er geen gronden waren voor een ondertoezichtstelling.

Het hof heeft de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd en het meer of anders verzochte afgewezen. De beslissing is genomen op basis van de feiten en omstandigheden die tijdens de procedure naar voren zijn gekomen, waarbij het hof heeft geoordeeld dat de moeder voldoende stappen heeft ondernomen om de situatie te verbeteren en dat er geen noodzaak was voor een ondertoezichtstelling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.129.075
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem 241027)
beschikking van de familiekamer van 1 oktober 2013
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep, verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. D. Simo te Culemborg,
en
de Raad voor de Kinderbescherming Arnhem,
verweerder in hoger beroep, verder te noemen: de raad,
en
[belanghebbende],
wonende op een geheim adres,
verweerster in hoger beroep, verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. H.M.S. Cremers te Maasdijk.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 2 april 2013, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 21 juni 2013;
- het verweerschrift, ingekomen op 17 juli 2013;
- een journaalbericht van mr. Simo van 23 augustus 2013 met bijlagen, ingekomen op dezelfde datum.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 29 augustus 2013 plaatsgevonden. De vader is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. De moeder is in persoon verschenen bijgestaan door haar advocaat. Namens de Raad voor de Kinderbescherming
(verder: de raad) is B. Rijkse verschenen.
2.3
Artikel 1.4.4 van het Procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven luidt: “Een belanghebbende legt de stukken waarop hij zich wenst te beroepen, zo spoedig mogelijk over. Uiterlijk op de tiende kalenderdag voorafgaand aan de mondelinge behandeling kunnen nog stukken worden overgelegd, mits in vijfvoud en met toezending in kopie aan iedere overige belanghebbende. Op stukken die nadien worden overgelegd en op stukken waarvan tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat zij niet door iedere overige belanghebbende zijn ontvangen en tegen overlegging waarvan bezwaar is gemaakt, wordt geen acht geslagen, tenzij het hof anders beslist. Omvangrijke stukken die zonder noodzaak op of vlak voor de tiende kalenderdag voorafgaande aan de mondelinge behandeling worden overgelegd, kunnen als in strijd met de goede procesorde buiten beschouwing worden gelaten.”
2.4
Het hof heeft beslist dat op het journaalbericht van 23 augustus 2013 met bijlagen acht wordt geslagen, omdat deze kort en eenvoudig te doorgronden zijn en het hof de raad en
mr. Cremers de gelegenheid heeft geboden behoorlijk van die bijlagen kennis te nemen en zich deugdelijk voor te bereiden op een verweer daartegen en daartoe de mondelinge behandeling voor een leespauze heeft geschorst.

3.De vaststaande feiten

3.1 De vader en de moeder zijn de ouders van [minderjarige] (verder: [kind]), geboren op [geboortedatum] 2010. De moeder is alleen belast met het gezag over [kind]. De vader heeft [kind] erkend.
3.2 Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van [kind] afgewezen.

4.De motivering van de beslissing

4.1
Artikel 1: 238 lid 1 BW bepaalt dat er één raad voor de kinderbescherming is. Ingevolge artikel 1:239 lid 2 BW treden ten behoeve van de minderjarigen die binnen een arrondissement hetzij hun woonplaats of laatste woonplaats, hetzij hun werkelijk verblijf hebben, voor de raad voor de kinderbescherming de in dat arrondissement aanwezige vestigingen/werkeenheden van de raad op.
4.2
Gebleken is dat [kind] met haar moeder in het arrondissement Arnhem woont en daar haar werkelijk verblijf heeft. Hieruit volgt dat de raad vestiging regio Zuidoost Nederland, locatie Den Bosch, in principe niet bevoegd was om op te treden in het arrondissement Arnhem en niet bevoegd was het inleidend verzoek tot ondertoezichtstelling bij de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, in te dienen. Nu de raadsvertegenwoordiger van de raad vestiging Arnhem ter mondelinge behandeling in hoger beroep heeft verklaard dat de raad vestiging Arnhem de zaak heeft overgenomen van de raad vestiging Den Bosch en dat verstaan moet worden dat de raad vestiging Arnhem ook het verzoek in eerste aanleg heeft gedaan en geen van partijen daartegen bezwaar heeft gemaakt, kan de raad worden ontvangen in zijn inleidend verzoek tot ondertoezichtstelling.
4.3
Een minderjarige kan ingevolge artikel 1:254 lid 1 BW onder toezicht worden gesteld indien hij zodanig opgroeit dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen.
4.4
De vader kan zich met de afwijzing van het verzoek tot ondertoezichtstelling niet verenigen. Hij voert aan dat er wel degelijk sprake is van bedreigde situatie omdat de opvoedsituatie bij de moeder niet stabiel is en de moeder opvoedondersteuning nodig heeft. De raad constateert terecht dat de moeder een heel ander beeld van [kind] schetst dan in werkelijkheid en dat zij haar angsten projecteert op [kind]. De moeder belast [kind] met negatieve gevoelens over hem. Er is over en weer wantrouwen en de communicatie tussen de moeder en hem is verstoord. De moeder zou medewerking verlenen aan het hulpverleningstraject Ouderschap na Scheiding bij Entrea, maar omdat zij pas laat haar toestemming heeft verleend, is het traject Entrea nog niet gestart. Gelet op de gedragingen van de moeder constateert hij dat de moeder niet volledig openstaat voor contact tussen hem en [kind]. Hij onderschrijft de passage in het rapport van de raad dat de moeder door de verschillende informanten wordt gezien als iemand die grillig, enigszins impulsief en dwingend kan reageren en last heeft van wisselende stemmingen. Hij kan er niet op vertrouwen dat de moeder zich in het vrijwillig kader aan afspraken zal houden. De opvoedingsondersteuning zoals deze nu geboden wordt door een orthopedagoge, is ontoereikend. Een gezinsvoogd kan helpen met het verbeteren van de communicatie, erop toezien dat hij omgang met [kind] heeft en bepaalde beslissingen nemen in het belang van [kind], aldus de vader.
4.5
Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen is het hof, anders dan de vader, met de kinderrechter van oordeel dat onvoldoende is gebleken van gronden die een ondertoezichtstelling van [kind] rechtvaardigen.
Van concrete zorgen ten aanzien van [kind] dan wel dat hulpverlening in het vrijwillig kader niet toereikend zou zijn, is niet gebleken. De moeder heeft hulpverlening voor zichzelf en voor [kind] ingezet, zodat ook al zou er sprake zijn van een ontwikkelingsbedreiging, er hulp aanwezig is. De moeder heeft ter mondelinge behandeling in hoger beroep verklaard dat de EMDR therapie die [kind] heeft gehad, heel positief voor haar is geweest en dat [kind] nu gemakkelijker naar de vader gaat.
Evenmin is gebleken dat de moeder niet mee zou werken aan omgang tussen de vader en [kind]. Er is via het Omgangshuis in [Plaats] omgang tussen de vader en [kind].
Weliswaar dient de communicatie tussen partijen verbeterd te worden en heeft de raadsvertegenwoordiger ter mondelinge behandeling verklaard dat voorstelbaar is dat de omgangsregeling nog heel veel spanning oplevert bij [kind], maar deze omstandigheden alleen leveren onvoldoende grond op voor een ondertoezichtstelling. Bovendien is gebleken dat inmiddels intake gesprekken van het hulpverleningstraject Ouderschap na Scheiding bij Entréa ter verbetering van de onderlinge communicatie van partijen hebben plaatsgevonden zodat hieraan in het vrijwillig kader gewerkt wordt. Weliswaar heeft de vader verklaard dat er wachtlijsten zijn en dat het traject pas in november of december van dit jaar daadwerkelijk gestart zal worden, maar dit alleen levert onvoldoende grond op voor een ondertoezichtstelling. Ook bij een ondertoezichtstelling zou een gezinsvoogd deze wachtlijsten niet kunnen wegnemen of ervoor kunnen zorgen dat het sneller gaat.
4.4.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking, te bekrachtigen.

5.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 2 april 2013;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Krijger, J.M. Rowel-van der Linde en J.H. Lieber, bijgestaan door F.E. Knoppert als griffier, en is op 1 oktober 2013 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.