ECLI:NL:GHARL:2013:7275

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 september 2013
Publicatiedatum
27 september 2013
Zaaknummer
21-004614-13
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van de term 'geringe hoeveelheid, bestemd voor eigen gebruik' in de Opiumwet

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 september 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte was beschuldigd van het opzettelijk vervoeren en aanwezig hebben van cocaïne. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en kwam tot de conclusie dat de verdachte niet schuldig was aan het eerste tenlastegelegde feit, maar wel aan het tweede, namelijk het opzettelijk aanwezig hebben van 1,12 gram cocaïne. Het hof heeft de term 'geringe hoeveelheid, bestemd voor eigen gebruik' in de Opiumwet besproken en vastgesteld dat de hoeveelheid cocaïne die de verdachte in bezit had, niet als een geringe hoeveelheid kon worden beschouwd. De verdediging stelde dat de hoeveelheid cocaïne voor de verdachte een geringe hoeveelheid was, maar het hof oordeelde dat dit onvoldoende onderbouwd was. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken, die niet ten uitvoer zal worden gelegd, en een geldboete van €200,00. Daarnaast werd de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen cocaïne gelast, evenals de teruggave van een geldbedrag aan de verdachte. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, waarbij de rechters H. Abbink, B.J.J. Melssen en P.H.A.J. Cremers betrokken waren.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004614-13
Uitspraak d.d.: 20 september 2013
TEGENSPRAAK
Promis

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 9 april 2013 in de strafzaak met parketnummer 16-219892-12 tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen) op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats], [adres].

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 6 september 2013 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman, mr F. Visser, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 23 oktober 2012 te Utrecht opzettelijk heeft vervoerd/verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt aan een onbekend gebleven persoon, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 23 oktober 2012 te Utrecht opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1,12 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
hij
op ofomstreeks 23 oktober 2012 te Utrecht opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer1,12 gram
, in elk geval een hoeveelheidvan een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De raadsman heeft betoogd dat het in bezit hebben van 1,12 gram een geringe hoeveelheid betreft bestemd voor eigen gebruik zodat toepassing dient te worden gegeven aan artikel 10, zesde lid, van de Opiumwet, welk artikel een lager strafmaximum kent dan het derde lid van dat artikel.
Verdachte heeft zes bolletjes bevattende in totaal 1,12 gram cocaïne aanwezig gehad. Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of 1,12 gram cocaïne een ‘geringe hoeveelheid, bestemd voor eigen gebruik’, als bedoeld in artikel 10, zesde lid, van de Opiumwet oplevert.
Uit de wetsgeschiedenis (Memorie van Antwoord: kamerstukken II 1974/75, 13407, nr. 7, pag. 16) volgt dat niet is gekozen voor een in de wet verankerde gewichtshoeveelheid bij welke hoeveelheid kan worden gesproken van ‘een geringe hoeveelheid, bestemd voor eigen gebruik’. Die keuze is ingegeven door het feit dat er vele en zeer verschillende middelen in omloop zijn, de dosis die iemand per keer gebruikt verschillend kan zijn en bovendien afhankelijk is van de graad van verslaving.
Wat bij verschillende stoffen als een geringe hoeveelheid moet worden beschouwd dient, zo volgt uit voornoemde Memorie van Antwoord, door middel van richtlijnen aan het openbaar ministerie dan wel door beleidsafspraken binnen het openbaar ministerie en door een nog te ontwikkelen jurisprudentie uitgewerkt te worden.
Hieraan is gevolg gegeven door middel van de Aanwijzing Opiumwet van het openbaar ministerie die, voor zover thans van belang, luidt:
‘onder een geringe hoeveelheid wordt verstaan: een hoeveelheid/dosis die doorgaans wordt aangeboden als gebruikershoeveelheid. Hierbij kan worden gedacht aan bv. één bolletje, één ampul, één wikkel, één pil/tablet (in elk geval een aangetroffen hoeveelheid van maximaal 0,5 gram).’
Naar het oordeel van het hof dient onder een ‘geringe hoeveelheid, bestemd voor eigen gebruik’ te worden verstaan die hoeveelheid van een stof waardoor de werking van die stof het door de gebruiker beoogde effect eenmalig kan worden bewerkstelligd. Met de raadsman is het hof van oordeel dat de minimale hoeveelheid om de eenmalige werking van een stof te bewerkstelligen afhankelijk kan zijn van verschillende factoren de persoon van de gebruiker betreffende. . Hierbij valt te denken aan het gewicht van de gebruiker, eventuele vermoeidheid, de graad van verslaving, enzovoorts. Niet is echter aannemelijk geworden dat 1,12 gram cocaïne voor verdachte een geringe hoeveelheid, bestemd voor eigen gebruik is. De stelling van de raadsman dat verdachte, gelet op zijn bouw en mate van verslaving grotere hoeveelheden nodig heeft dan gemiddeld en dan met name de bij hem aangetroffen hoeveelheid, is onvoldoende onderbouwd. Het hof zal daarom geen toepassing gegeven aan artikel 10, zesde lid, Opiumwet maar aan het bepaalde in artikel 10, derde lid, Opiumwet.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, en zijn draagkracht, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof acht, gelet op de ernst van het feit een geldboete van na te melden bedrag passend en geboden. Het hof acht, mede gelet op het uittreksel justitiële documentatie van 21 augustus 2013 waaruit volgt dat verdachte eerder ter zake de Opiumwet onherroepelijk is veroordeeld tot straf, daarnaast een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur aangewezen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 2, 10 en 13a van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 200,00 (tweehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
4 (vier) dagen hechtenis.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
6
bolletjes bevattende in totaal 1,12 gram (netto) cocaïne (SIN: AAFK6193NL).
Gelast de
teruggaveaan verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
geld, te weten 187,65 euro en 2 dollar.
Aldus gewezen door
mr H. Abbink, voorzitter,
mr B.J.J. Melssen en mr P.H.A.J. Cremers, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr G.J.B. van Weegen, griffier,
en op 20 september 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr P.H.A.J. Cremers is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.