In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 september 2013 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de alimentatie voor een minderjarig kind, geboren in 2009, van partijen die gezamenlijk het gezag uitoefenen. De vrouw, appellante in het principaal hoger beroep, en de man, geïntimeerde in het principaal hoger beroep, zijn in een co-ouderschapsregeling verwikkeld. De procedure is gestart na een eerdere beschikking van de rechtbank Leeuwarden van 17 oktober 2012. De mondelinge behandeling vond plaats op 2 juli 2013, waarbij beide partijen vertegenwoordigd waren door hun advocaten.
Het hof heeft vastgesteld dat de hoofdverblijfplaats van het kind bij de man is en dat de co-ouderschapsregeling tot de leeftijd van vier jaar van het kind in stand blijft. De vrouw heeft verzocht om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van het kind met ingang van 1 november 2013, de datum waarop het kind vier jaar wordt en naar school gaat. Het hof heeft de alimentatiebijdrage vastgesteld op basis van de richtlijnen van de Werkgroep Alimentatienormen, rekening houdend met het netto besteedbaar inkomen (NBI) van beide ouders en hun draagkracht.
Na beoordeling van de financiële situatie van beide ouders, heeft het hof de draagkracht van de vrouw vastgesteld op € 306 per maand en die van de man op € 463 per maand. De totale behoefte van het kind is vastgesteld op € 610 per maand. Het hof heeft de kosten van het kind verdeeld naar rato van de draagkracht, wat resulteert in een bijdrage van € 90,50 per maand die de vrouw aan de man moet betalen. De beschikking van de rechtbank is vernietigd voor zover deze aan het oordeel van het hof onderworpen was, en de nieuwe alimentatiebijdrage is vastgesteld. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.