2.de pleegouders van [kind 2] en [kind 1],
wonende op een geheim adres.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 28 februari 2013 (zaaknummer: C/07/203255 / FL RK 12-2017) heeft de rechtbank Midden-Nederland, zittinghoudende te Lelystad, de ouders ontheven van het gezag over de minderjarigen [kind 1] (hierna te noemen: [kind 1]), geboren [in 2006], [kind 2] (hierna te noemen: [kind 2]), geboren [in 2000], [kind 3] (hierna te noemen: [kind 3]), geboren [in 1999], [kind 4] (hierna te noemen: [kind 4]), geboren [in 1996], en [kind 5] (hierna te noemen: [kind 5]), geboren [in 1995]. De rechtbank heeft LJ&R, namens Bureau Jeugdzorg Flevoland, gevestigd te Lelystad, benoemd tot voogdes over de minderjarigen en heeft het meer of anders verzochte afgewezen.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 28 mei 2013, hebben de ouders verzocht de beschikking van 28 februari 2013 te vernietigen (naar het hof begrijpt:) voorzover daarbij de ouders zijn ontheven van het gezag over [kind 1], [kind 2], [kind 3] en [kind 4] en opnieuw beslissende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, (naar het hof begrijpt:) het verzoek tot ontheffing van het gezag over deze thans nog minderjarige kinderen af te wijzen.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 26 juni 2013, heeft de raad
het verzoek bestreden en verzocht, bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad, de appellanten in hun beroep tegen de bestreden beschikking niet-ontvankelijk te verklaren, althans het beroep ongegrond te verklaren met bekrachtiging van de bestreden beschikking.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief van 4 juli 2013 met bijlagen van mr. Wagenaar, een faxbericht van 6 augustus 2013 met bijlage en een faxbericht van 23 augustus 2013 met bijlage van Vitree pleegzorg en een brief van 12 augustus 2013 met bijlagen van LJ&R.
Op 27 augustus 2013 is de minderjarige [kind 4] gehoord door een raadsheer-commissaris. Van de minderjarige [kind 3] is een brief van 30 juli 2013 ingekomen ter griffie van het hof.
Hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de minderjarige [kind 2] haar mening niet kenbaar gemaakt.
Ter zitting van 27 augustus 2013 is de zaak behandeld.
Verschenen zijn de ouders, bijgestaan door hun advocaat en een tolk, de heer
[tolk] die de belofte heeft afgelegd, de heer [namens de raad] namens de raad
en mevrouw [namens LJ&R 1] en de heer [namens LJ&R 2] namens het LJ&R. Mr. Wagenaar heeft ter zitting van het hof een pleitnotitie overgelegd.
De beoordeling
De vaststaande feiten
1. De ouders zijn [in 1988] met elkaar gehuwd, uit welk huwelijk acht kinderen zijn geboren, onder wie de thans nog minderjarigen [kind 1], [kind 2], [kind 3] en [kind 4]. De ouders hebben - naast voornoemde kinderen -
nog drie in leven zijnde kinderen (één zoon is overleden), te weten de thans meerderjarige kinderen [kind 6], [kind 7] en [kind 5].
2. De ouders en de kinderen verblijven sinds 2005 als gezin in Nederland.
De ouders zijn Koerdische vluchtelingen afkomstig uit Irak. De vader is in
2003 van Irak naar Nederland gevlucht wegens vervolging om zijn culturele en religieuze achtergrond. De moeder is een aantal jaren later met de kinderen naar Nederland gevlucht. De ouders en de kinderen hebben een vluchtelingenstatus.
De ouders zijn in 2009 vanwege problemen in de relatie uit elkaar gegaan. Zij zijn niet officieel gescheiden. De ouders verblijven formeel op verschillende adressen maar het is onduidelijk of daar feitelijk ook sprake van is.
3. De kinderen (met uitzondering van [kind 6]) zijn op 8 april 2010 (voorlopig) onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst. De ondertoezichtstellingen zijn telkens verlengd. Voor wat betreft [kind 7], [kind 5] en [kind 4] (beschikking van 4 juli 2013) tot aan hun meerderjarigheid en voor de overige kinderen (beschikking van 4 juli 2013) tot 15 juli 2014. Ook de machtigingen tot uithuisplaatsing zijn telkens verlengd. Ook hier voor wat betreft [kind 7] en [kind 5] tot hun meerderjarigheid, voor [kind 4] (gesloten jeugdzorg) tot 15 januari 2014, voor [kind 3] (gesloten jeugdzorg), [kind 2] (voorziening voor pleegzorg) en [kind 1] (voorziening voor pleegzorg) tot 15 juli 2014 (beschikking van 4 juli 2013).
4. Bij inleidend verzoekschrift van 12 oktober 2012 heeft de raad, voor zover hier van belang, de rechtbank verzocht om de vader en de moeder te ontheffen van het ouderlijk gezag over [kind 1], [kind 2], [kind 3] en [kind 4]. De ouders hebben zich hiertegen verweerd.
5. Bij de beschikking waarvan beroep heeft de rechtbank beslist als hiervoor vermeld onder het kopje "Het geding in eerste aanleg". Tegen deze beslissing van de rechtbank, voor wat betreft de ontheffing van de ouders van het gezag over [kind 4], [kind 3], [kind 2] en [kind 1], is het hoger beroep van de ouders gericht.
Ten aanzien van de ontheffing van het gezag
6. Op grond van artikel 1:266 BW kan een ouder van het gezag over zijn kind worden ontheven indien hij ongeschikt of onmachtig is zijn plicht tot verzorging of opvoeding te vervullen, mits het belang van het kind zich daartegen niet verzet.
Artikel 1:268 BW bepaalt vervolgens in het eerste lid dat ontheffing niet kan worden uitgesproken indien de ouder zich daartegen verzet, welke regel vervolgens (onder meer) uitzondering lijdt indien na een ondertoezichtstelling van ten minste zes maanden blijkt of na een uithuisplaatsing van meer dan een jaar en zes maanden gegronde vrees bestaat dat deze maatregel door de in artikel 1:266 BW genoemde onmacht of ongeschiktheid onvoldoende is om de dreiging als bedoeld in artikel 1:254 BW af te wenden (lid 2 onder a).
De standpunten van partijen
7. De ouders stellen dat er geen sprake is van ongeschiktheid of onmacht om hun plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen en dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat is voldaan aan de voorwaarden die artikel 1:268 lid 2 BW stelt. Volgens de ouders zijn zij dan ook ten onrechte van het ouderlijk gezag over [kind 1], [kind 2], [kind 3] en [kind 4] ontheven. De ouders stellen voorts dat er bij hen geen sprake is van onmacht om tot samenwerking te komen met LJ&R. Volgens de ouders heeft de rechtbank nog nooit een kritische vraag gesteld aanLJ&R en is er nimmer enige aandacht zijdens de kinderrechter geweest voor de gang van zaken bij I-Psy.
8. De ouders brengen ter onderbouwing van hun stellingen het volgende naar voren.
Het gaat in deze om een cultuursensitieve zaak, zodat voor een adequaat begrip en oordeel mag worden gevergd dat rekening wordt gehouden met de sociaal-culturele context van partijen. De noodzaak van aanvullende specifieke kennis is door de hulpverlenende instanties aanvankelijk onderkend. Hiertoe is de specialistische zorg door I-Psy te Almere, centrum voor interculturele psychiatrie, ingezet. De ouders hadden integratieproblematiek en er was sprake van een buitenechtelijke relatie van de vader die uiteindelijk binnen de geloofs-gemeenschap is beslecht. De ouders betwisten niet dat er spanningen en ruzies waren binnen het gezin in 2010 en dat de kinderen daar onder hebben geleden. Volgens de behandelaars van I-psy waren de ouders en de kinderen op elkaar betrokken en was van enige angst van de kinderen voor de ouders geen sprake. Blijkens het schrijven van I-psy van 30 juni 2011 is de mogelijkheid van terugplaatsing onder bepaalde voorwaarden positief beoordeeld en is op maat gesneden hulp in de thuissituatie voor het hele gezin aangeboden, te weten systeemtherapie, met als doel de instandhouding van het gezin en de band tussen ouders en kinderen. De behandelaars van I-psy oordeelden, op grond van een langdurige gezins- en individuele observatie en therapie van alle gezinsleden, dat ouders met gerichte en specifieke hulpverlening toegesneden op immigranten met hun specifieke problematiek, hun opvoedings-taak - eventueel - naar behoren zouden kunnen uitvoeren. De betrokkenheid van I-psy bij het gezin is door jeugdzorg evenwel in april 2011 stopgezet. Nadat het contact met I-psy is verbroken zijn de kinderen medio 2011 doorgeplaatst naar andere pleeggezinnen, waarna het hele gezin uit elkaar is gevallen en van elkaar is vervreemd, terwijl het contact tussen de kinderen en de ouders hiervoor goed was.
9. Volgens de ouders is niet gebleken dat er bij hen sprake is van pedagogische onmacht of ongeschiktheid tot verzorging en opvoeding. Een en ander is niet onderzocht en onderbouwd door LJ&R en de raad. De ouders wijzen erop dat LJ&R het geloof van de ouders deels verantwoordelijk houdt voor de gestelde problematiek van de kinderen.
10. [kind 4] en de oudste zoon van de ouders ontkennen ten stelligste dat hen wat betreft het geloof beperkingen zijn opgelegd of dat het geloof hun ontwikkeling in de weg heeft gestaan. LJ&R legt daarnaast de verantwoordelijkheid van de slechte samenwerking met de ouders geheel bij de ouders. De huidige gezinsvoogd wordt door de ouders ervaren als een uiterst repressief persoon die de vader triggert waar hij kan. De machtsuitoefening van LJ&R en de gezinsvoogd alsmede het zich niet gehoord voelen door de rechterlijke macht wordt door de ouders als onrechtvaardig en onacceptabel ervaren.
11. De raad brengt naar voren dat de ouders onmachtig en ongeschikt zijn om hun plicht tot verzorging en opvoeding van de kinderen te vervullen. Volgens de
raad erkennen de ouders de zeer ernstige problematiek van de kinderen niet.
Er is geen dan wel nauwelijks sprake van samenwerking tussen de gezins-voogdijinstelling en de ouders en er is geen enkel zicht op herstel van de opvoedingsverantwoordelijkheid van de ouders. Uit het door de raad
verrichte onderzoek is gebleken dat de kinderen nog steeds kampen met ernstige ontwikkelingsproblemen, waaronder het oorlogstrauma van de oudste kinderen, de gevolgen van seksueel misbruik van de dochters door de vader, familieleden en/of kennissen, de gevolgen van huiselijk geweld, waaronder de fysieke mishandelingen van de zoons, en psychische problematiek. De ouders hebben geen inzicht in de problematiek van de kinderen en miskennen hun eigen aandeel hierin. Voor zover zij deze wel erkennen, wijten de ouders de problematiek aan de gevolgen van de uithuisplaatsing en het handelen van de gezinsvoogdijinstelling.
12. [kind 3] is een zeer beschadigde jongen en er zijn nog steeds ernstige zorgen over zijn sociaal-emotionele en cognitieve ontwikkeling. Gezien de ernst van zijn problematiek is hij aangewezen op langdurige behandeling binnen een gesloten setting. Ook [kind 4] verblijft vanaf november 2012 in een gesloten leefgroep en kampt met ernstige gedragsproblemen. [kind 4] is gebaat bij duidelijkheid en structuur, hetgeen hem binnen de instelling waar hij verblijft geboden wordt.
[kind 2] is gebaat bij handhaving van haar verblijf in het pleeggezin.
13. [kind 1] is een zeer beschadigd en kwetsbaar meisje en laat, ondanks dat zij in het pleeggezin een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt, externaliserende gedragsproblemen zien. Er zijn zorgen over haar grenzeloze en explosieve gedrag. Bij beschikking van 21 mei 2013 heeft de kinderrechter toestemming verleend voor diagnostisch onderzoek van [kind 1], aangezien de ouders weigerden daarvoor toestemming te verlenen. Het perspectief van de kinderen ligt niet bij de ouders. [kind 3] en [kind 4] zijn gebaat bij handhaving van hun verblijf in de instelling waar zij verblijven. Het perspectief van [kind 1] en [kind 2] ligt in het pleeggezin waar zij wonen, aldus de raad.
De overwegingen van het hof
16. Het hof leest in de door de raad betwiste grieven van de ouders en de daarop gegeven toelichting geen andere relevante punten dan die reeds in eerste aanleg waren aangevoerd en door de rechtbank gemotiveerd zijn verworpen.
Het hof onderschrijft na eigen onderzoek hetgeen de rechtbank ter motivering van haar beslissing heeft overwogen en neemt die motivering over.
In zijn eerdere beschikking van 1 mei 2012 (zaaknummer 200.104.892) heeft het hof gemotiveerd uiteengezet waarom het hof de ouders niet volgt in hun stelling dat op basis van het briefrapport van 30 juni 2011 van I-psy geconcludeerd kan worden dat de kinderen weer thuis geplaatst zouden kunnen worden onder voorwaarde van gezinsondersteuning. Het hof verwijst na eigen onderzoek naar rechtsoverweging 12 van die eerdere beschikking, die hier als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd.
17. Het hof voegt aan de overwegingen van de rechtbank en het hof in zijn eerdere beschikking van 1 mei 2012 nog het volgende toe. Gebleken is dat de ouders nog altijd weinig probleembesef hebben, nu zij ter zitting wederom naar voren hebben gebracht van mening te zijn dat de bestaande zorgen ten aanzien van de kinderen zijn ontstaan na de uithuisplaatsing van de kinderen.
17. Ook worden alle omstandigheden zoals die zijn omschreven in het raadsrapport van 11 oktober 2012 en die hebben geleid tot het verzoek van de raad om de ouders te ontheffen van het gezag over de minderjarigen door de ouders nog steeds in alle toonaarden ontkend. Volgens de ouders heeft LJ&R verzonnen dat er in de gezinssituatie sprake is geweest van bedreigingen, geweld en misbruik. Het zijn echter de kinderen geweest die de in het raadsrapport omschreven wantoestanden in de gezinssituatie aan het licht hebben gebracht.
De ouders kunnen daarnaast geen verklaring geven voor objectief vastgestelde feiten, zoals het feit dat [kind 7] aan meerdere volwassenen heeft verteld dat zij regelmatig door onder andere haar vader en andere familieleden is misbruikt en uit gynaecologisch onderzoek is gebleken dat zij zwanger moet zijn geweest en een kind gebaard heeft. De verklaring die de vader ter zitting van het hof op dit punt heeft gegeven, acht het hof niet aannemelijk.
22. Het hof merkt met betrekking tot [kind 4] nog het volgende op. De zeventienjarige [kind 4] heeft in een verhoor bij de raadsheer-commissaris aangegeven dat hij graag wil dat zijn ouders het gezag over hem blijven uitoefenen. Hoe ouder een minderjarige, des te zwaarder weegt zijn of haar mening in beginsel mee bij de beslissing van het hof. Het hof zal [kind 4], ondanks zijn leeftijd, echter niet volgen in zijn wens om de ouders niet van het gezag over hem te ontheffen, omdat het hof wil voorkomen dat hij een andere status in het gezin krijgt dan de andere (minderjarige) kinderen. Wanneer één van de kinderen in een uitzonderingspositie komt, zal het onderlinge contact hierdoor kunnen worden beïnvloed, hetgeen een bedreiging in de ontwikkeling van [kind 4] zal opleveren, zo heeft de raad ter zitting van het hof naar voren gebracht. Daar komt bij dat het hof het in het belang van [kind 4] noodzakelijk acht dat hij zijn behandeling in de gesloten inrichting waar hij verblijft en waar thans wordt toegewerkt naar een Begeleid Wonen-traject afmaakt. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de ouders in het verleden meerdere malen hebben geweigerd hun medewerking te verlenen aan een behandeling die in het belang van de kinderen noodzakelijk werd geacht.
23. Gelet op het vorenoverwogene zal het hof beslissen als na te melden.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover in hoger beroep nog aan de orde;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.P. den Hollander, A.H. Garos en
G. Jonkman en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van
24 september 2013 in bijzijn van de griffier.